Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

boezeroen

betekenis & definitie

korte kiel.

korte kiel met lange mouwen, vaak van blauwgestreept katoen of linnen, die vooral door zeelieden en werklui wordt gedragen.

Voorbeelden:
Op de deel stond Jasper een paar melkbussen te schrobben. Hij had de mouwen van zijn boezeroen opgestroopt en hanteerde de borstel alsof zijn leven ervan afhing.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983

Na enig gesjor waarbij een van de mouwen van haar bontjas bij de schouder scheurde, had ik haar linkerbeen uit de kloof tussen wal en schip [...]. Haar kous was volledig aan flarden en er zat rouge op mijn blauwe boezeroen.
Heere Heeresma, Een hete ijssalon, 1984

Hij had ze zelf gezien, die vrouwen die uit Polen en Rusland kwamen, dof en vormloos in jakken [...], vrouwen in boezeroenen en pofmouwen en verminkte verminderde mannen met lederschorten voor.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983