blauwkiel
(1830, vero.) (inf.) Belgische soldaat. Genoemd naar de blauwe kiel die deze soldaten droegen. Woorden die eindigen op kiel zijn er in het Nederlands niet zo veel. ‘Blauwkiel’ mag dan ondertussen verouderd zijn, het bijna honderd jaar later ontstane ‘witkiel’ (kruier aan het spoorstation) kent ook niemand meer. &bu...