(verouderd) Belgische soldaat omstreeks 1830. Genoemd naar de blauwe kiel die deze soldaten droegen.
Woorden die eindigen op -kiel zijn er in het Nederlands niet zoveel. Vroeger had je ook nog witkiel voor een kruier.Wij vragen het u, zou een guitige, ongegeneerde blauwkiel, die alles durft en alles doet, zich laten bangmaken door een ‘aangedikte W’ of een klad? (De Groene Amsterdammer, 9/03/1891)