Wat is de betekenis van bijdehand, bijderhand?

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bijdehand, bijderhand

bn. (1 opgestaan, te spreken, gekleed, gereed om bezoek te ontvangen; 2 vlug, schrander, gevat, glad, handig): 1. is mevrouw al bijdehand? 2. die jongen is bijdehand, een bijdehante jongen;

Gerelateerde zoekopdrachten