Beuling
m. (-en), 1. (gew.) ingewanden van vis, ook (Zuidn.) van andere dieren; 2. (volkst.) worst, meest in samenst.: bloedbeuling e.d.; 3. wat op worst gelijkt; verdikking in de staartriem van een paard; — (scheepsbouw) ronde lijst, b.v. tussen het rahout en de zetgang; — (bouwk.) halfcirkelvormig profiel, wrong, rondstaaf.