besjoemelen
(1896) (ook: besjoechelen, besjoefelen) (Barg.) bedriegen; zwendelen; om de tuin leiden. Vgl. Duits: 'beschummeln'. Besjoemelen is een iets milder woord dan beseibelen*. Kijk ook onder besjoecheld*. Sjoemelen* en besjoemelen komen uit het Rotwelsch (het Duitse Bargoens). Deze woorden komen al omstreeks 1750 in een woordenboek van de Noordduitse vo...