Wat is de betekenis van beschik?

2024-10-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

beschik

beschik - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschikken ♢ Ik beschik 2. gebiedende wijs van beschikken beschik! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschikken beschik je?...

2024-10-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Beschik

o., (vero.) regeling, bestel: wat al beschik!

2024-10-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

beschik

o. (bestel, regeling); wiens beschik is dit?

2024-10-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

beschik

(bə'schik) o. W. g. beschikking, bestel, regeling : wiens is dit ?

2024-10-11
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Beschik

BESCHIK, o. (w. g.) regeling, ordening; bestel, beleid wat al beschik !

2024-10-11
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Beschik

Beschik, o. regeling, ordening; wat al -! *-AL, m. en v. zie ALBESCHIK. *-KEN, bw. ow. gel. (ik beschikte, heb beschikt); zenden; bezorgen, besturen; in orde brengen; ordenen, regelen; zijne zaken -, zijn testament maken; een minderjarige kan niet -; - over; (spr.) de mensch wikt en God beschikt. *-KER, m. (-s). *-STER, (-s). *-KING, v. (-en);...