Wat is de betekenis van benig?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

benig

benig - Bijvoeglijk naamwoord 1. waarvan been of bot een groot deel uitmaakt Die benige vis is niet te eten. 2. mager De benige marathonloper woog maar 40 kg. 3. lijkend op bot Ik heb een benige knobbel op mij...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

benig

benig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-nig 1. zonder veel vlees, waar je de botten van kunt zien ♢ het was een lange, benige man 2. van been ♢ ik heb een benige knobbel op mijn hand...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

benig

ongunstig bekend.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Benig

adj., bonkich, knoestich, bientich, skriedich, skredich.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Benig

bn. (-er, -st), 1. (als) van been: een benigs knobbel. 2. vol been: het vlees is erg benig vandaag. 3. met sterk uitkomende beenderen, knokig: benige vingers; een benig man; — een benig gestel, taai.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

benig

bn. (1 uit been bestaand, been in zich bevattend; 2 v. lichaamsdelen, waarvan de beenderen duidelijk uitkomen [ten gevolge v. magerheid]: mager): 1. een benige uitwas, een stuk rundvlees; 2. een benig voorhoofd.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

benig

('be:əsch) bn. (-er, -st) 1. van been : een -e uitwas 2. met veel been : vlees. 3. taai : een gestel. 4.mager, met duidelijk uitkomende beenderen : -e wangen.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Benig

bn. (-er, -st), 1. (als) van been: een benige knobbel; 2. vol been: het vlees is erg benig vandaag; 3. met sterk uitkomende beenderen, knokig: benige vingers; een benig gestel, taai.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)