Belenden
v.; — aan, swette, buorje oan.
Van Dale Uitgevers (1950)
(belendde, heeft helend; bijna alleen als teg. deelw.), grenzen, palen, gelegen zijn aan: de belendende percelen, een belendend vertrek, huis; — de belendende aanhorigheden, ap- en dependentiën.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(belendde, heeft belend; bijna alleen als teg. deelw.), grenzen, palen, gelegen zijn aan: de belendende percelen, een belendend vertrek.
J.H. van Dale (1898)
BELENDEN, (belendde, heeft belend), grenzen, palen aan de belendende perceelen, een belendend vertrek, huis; — de belendende aanhoorigheden, apen dependentiën; — (gew.) belanden. BELENDING, v. (-en), aangrenzend huis, perceel; — zonder gevaarlijke belendingen, gewone term in brandverzekeringpolissen.
I.M. Calisch (1864)
Belenden, ow. gel. (ik belendde, heb belend), grenzen -, palen aan; een -d vertrek, -d huis, de -de aanhoorigheden, ap- en dependentiën. *...ING, v. (-en).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: