Wat is de betekenis van behangen?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

behangen

(1982) (Utrecht, politie) uitschrijven van een parkeerbon. • Opdracht: rondrijden in het eigen gebied en mobilofoon open houden voor opdrachten uit de centrale meldkamer. Resultaat, in dit geval: het vergeefs uitkijken naar een man die voorbijgangers gouden horloges te koop aanbiedt (opdracht meldkamer), het niet uitdelen van knakken — h...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

behangen

behangen - Werkwoord 1. (ov) het bedekken van wanden met een laag papier Voordat we de muur konden behangen moesten we eerst het oude behangsel verwijderen. 2. (ov) bedekken door er iets aan, op of tegen te hangen Vrolijke drinkers, bevallige dames en groteske b...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

behangen

behangen - onregelmatig werkwoord uitspraak: be-han-gen 1. papier op de muur plakken ♢ we hebben onze huiskamer behangen Onregelmatig werkwoord: be-han-gen ik behang jij/u behangt...

2024-04-25
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Behangen

Degene die in de droom behangt, verlangt in de waaktoestand naar een ingrijpende verandering in z’n levenssfeer.

2024-04-25
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Behangen

noemt men een dier, dat goed bevleesd is.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Behangen

v., bihingje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Behangen

(behing, heeft behangen), 1. door hangen tegen, aan of op iets bedekken, inz. ter versiering: de wanden waren met tal van schilderijen behangen; straten met slingers behangen; — zij was rondom met goud behangen, overdadig met gouden versierselen opgetooid; 2. (jagerst.) de hond is goed behangen, heeft brede, neerha...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

behangen

behing, h. behangen (1 iets ophangen aan of tegen; 2 de wanden ener kamer met papier of leer bekleden): 1. de huizen waren met festoenen behangen; de juffrouw was als met goud behangen; 2. de kamer opnieuw behangen; nog: die hond is goed behangen, heeft brede neerhangende oren; scherts. v. e. boek met omgeslagen, omgekrulde hoeken.