Wat is de betekenis van bedrieglijk?

2024-10-13
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bedrieglijk

bedrieglijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. misleidend, leugenachtig, zich mooier voordoen dan de werkelijkheid Een bedrieglijk glimlachje speelde om haar mond. 2. waarin men zich licht kan vergissen Het is van een bedrieglijke eenvoud, want erachter gaat een...

2024-10-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bedrieglijk

bedrieglijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-drieg-lijk 1. iets wat niet is wat het lijkt ♢ Rein heeft een bedrieglijk vriendelijk gezicht Bijvoeglijk naamwoord: be-drieg-lijk ... is bedrieglijker dan ......

2024-10-13
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bedrieglijk

adj. & adv., bidraechlik; — jegens iem. handelen, bidroch mei immen spylje, falsk mei immen omgean.

2024-10-13
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-10-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bedrieglijk

bn. bw. (-er, -st), bedriegend, misleidend: een bedrieglijke rust; — bedrieglijke handelingen, in tal van artt. van het W. v. S.; bedrieglijke bankbreuk, zie Bankbreuk; ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, (een onjuiste omschrijving voor: bedrieglijk ter verkorting), te kwader...

2024-10-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bedrieglijk

bn., bw. (bedriegend, leugenachtig, vals; zich mooier voordoend dan de werkelijkheid), bedrieglijke voorspiegelingen; bedrieglijk handelen; België: rechtst. bedrieglijk opzet.

2024-10-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bedrieglijk

(bə'dri:chlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. bedriegend : op -e wijze; handelen. Syn. → arglistig. 2. met het doel om te bedriegen : een opzet. bedrieglijkheid v.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-13
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bedrieglijk

bn. en bw. (-er, -st), bedriegend, misleidend: een bedrieglijke rust; in tal van artt. van het WStr, b.v. bedrieglijke bankbreuk; het weer is bedrieglijk, is niet te vertrouwen, lijkt mooier dan het is.