bedoening
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (19e eeuw) (inf.) gedoe, drukte; opschudding, commotie, gang van zaken; moeilijk te verrichten werk. • (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897) • “Hij stinkt,” zei de man nuchter, en mompelend van “wat een mooie bedoening, wat ”n kelerezootje,” ging ook hij weer in de stoel zitten. (Jan Cremer: Ik...
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), 1. gedoe, drukte, omslag: een hele bedoening ; 2. (zegsw.) wat een bedoening ! wat doe-je dat onhandig !; 3. (gew.) bedrijfje, boerderijtje enz. ; — hij heeft een aardige bedoening, ’t is een gezeten man.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v. (-en), 1. gedoe, drukte, omslag: een hele bedoening; 2. (zegsw.) wat een bedoening!, wat een omslachtige zaak; 3. gang van zaken, toestand: een rare bedoening, iets raars; 4. het hele interieur: zij hebben een knusse.
J.H. van Dale (1898)
BEDOENING, v. (-en), (gew.) eene heele bedoening, gedoe, moeilijk te verrichten werk; hé, wat eene bedoening wat doe-je dat onhandig !; — hij heeft eene aardige bedoening, ’t is een gezeten man.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: