Wat is de betekenis van Bedoening?

2024-12-04
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-04
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bedoening

1) (19e eeuw) (inf.) gedoe, drukte; opschudding, commotie, gang van zaken; moeilijk te verrichten werk. • (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897) • “Hij stinkt,” zei de man nuchter, en mompelend van “wat een mooie bedoening, wat ”n kelerezootje,” ging ook hij weer in de stoel zitten. (Jan Cremer: Ik...

2024-12-04
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

bedoening

(zn) toestand WB.

2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bedoening

v. (-en), 1. gedoe, drukte, omslag: een hele bedoening ; 2. (zegsw.) wat een bedoening ! wat doe-je dat onhandig !; 3. (gew.) bedrijfje, boerderijtje enz. ; — hij heeft een aardige bedoening, ’t is een gezeten man.

2024-12-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bedoening

v. (-en), 1. gedoe, drukte, omslag: een hele bedoening; 2. (zegsw.) wat een bedoening!, wat een omslachtige zaak; 3. gang van zaken, toestand: een rare bedoening, iets raars; 4. het hele interieur: zij hebben een knusse.

2024-12-04
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press

2024-12-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bedoening

BEDOENING, v. (-en), (gew.) eene heele bedoening, gedoe, moeilijk te verrichten werk; hé, wat eene bedoening wat doe-je dat onhandig !; — hij heeft eene aardige bedoening, ’t is een gezeten man.

2024-12-04
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)