ambachtsheer
ambachtsheer - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) een heer met plaatselijke regeermacht en bevoegdheid tot rechtspraak in de z.g. ambachtsheerlijkheid Woordherkomst samenstelling van ambacht en heer met het invoegsel -s-
Wiktionary (2019)
ambachtsheer - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) een heer met plaatselijke regeermacht en bevoegdheid tot rechtspraak in de z.g. ambachtsheerlijkheid Woordherkomst samenstelling van ambacht en heer met het invoegsel -s-
H.W.J. Volmuller (1981)
hij die in het rechtsgebied dat in de Noordelijke Nederlanden ambacht of → ambachtsheerlijkheid genoemd werd. het recht van lagere rechtsmacht had: in de Zuidelijke Nederlanden werd hij ‘heer’ genoemd.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (...heren), (oudt.) heer die de regeermacht en rechtspraak in een ambacht bezat; (thans) hij die een ambachtsheerlijkheid bezit: [i]de ambachtsheer bezit veelal het collatierecht in de N. Herv. Kerk.[/i]
M. J. Koenen's (1937)
m. ambachtsheren (de bezitter v. e. ambachtsheerlijkheid; de heer, die de rechtspraak uitoefent in een ambacht).
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Ambachtsheer - drager van het overheidsgezag in kleinere territoriale rechtskringen, de ambachten, in Holland, Zeeland en elders, vnl. gedurende het landsheerlijk tijdperk.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: