Wat is de betekenis van alwetend?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

alwetend

alwetend - Bijvoeglijk naamwoord 1. dat iemand of iets alles weet Alleen god is alwetend. 2. van mensen die wel heel erg veel weten Voor het alwetend oog van moeder blijft niets verborgen. In veel proza komt een a...

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

alwetend

met kennis van alles.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Alwetend

adj., alwit(t)end.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Alwetend

bn., volmaakte kennis van alles bezittend : God is een alwetend Rechter; — de Alwetende, God ; — van alles op de hoogte : alwetende rechercheurs van politie ; (scherts.) ik ben niet alwetend, gebezigd om iem. af te schepen die van alles vraagt.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

alwetend

1. bn. (alleswetend); 2. A-e, dem. (God).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

alwetend

(al'we:tənt) bn. alles wetend : de -e God. Alwetende m. God. alwetendheid v.

2024-04-29
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Alwetend

is de deugd Gods waardoor Hij alles weet. Aan de alwetendheid mag niets onttrokken worden, aan haar mag niet eenige paal of perk gesteld worden. Alwetend wil in den vollen zin van het woord zeggen alles wetende. Het woord alwetend komt in de Heilige Schrift niet voor, maar de deugd zelve wordt op schier elke bladzijde beschreven. God hoort alles e...

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ALWETEND

bn. volmaakte kennis van alles bezittend; God is een alwetend Rechter; — de Alwetende, God; — van alles op de hoogte alwetende rechercheurs van politie; (scherts.) ik ben niet alwetend, gebezigd om iem. af te schepen die van alles vraagt. ALWETENDHEID, v. de alwetendheid Gods, de alwetende God; — de gave der alwetendheid bezitte...