Wat is de betekenis van ALGOED?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Algoed

bn., volmaakt goed, onuitputtelijk in liefde (attribuut der Godheid); — als zn. de Algoede, God.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

algoed

('al) bn. en bw. volmaakt goed : de -e God.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ALGOED

Algoed bn. volmaakt goed, onuitputtelijk in liefde (attribuut der Godheid). ALGOEDE, m. God. ALGOEDERTIEREN, bn.; — HEID, v.

2025-07-16
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Algoed

Algoed, bn. zeer -, bij uitstek -, ten hoogste goed. *-E, m. gmv. God. *-HEID, v. gmv. een der eigenschappen van God.