afzettertje
(1770, vero.) sterke drank, borreltje (voor ’s avonds). Vgl. afzakkertje*. • Maar daar ik op komen wil, is, dat zy, die flaauwhartigheid gevoelende, aanstonds met een afzettertje op de been zyn. (K. ter Laan: De Denker. Deel 8. 1770-1771) • Eenigen begaven zich, van tafel opstaande, in den hof; anderen dronken, om zich te verkoelen...