Afvliegen
(vloog af, is en heeft afgevlogen), I. onoverg., 1. zich vliegende van een bepaald punt verwijderen : zodra ik naderde, vlogen al de mussen het (of van het) hek af; waar vliegt hij morgen af? waar begint hij zijn vliegtocht ? — af- en aanvliegen, wegvliegen en weder aan komen vliegen; — (Zuidn.) voor het eerst uitv...