Gepubliceerd op 31-08-2018

AFVLIEGEN

betekenis & definitie

Afvliegen -(vloog af, is en heeft afgevlogen), zich vliegende van een bepaald punt verwijderen zoodra ik naderde, vlogen al de musschen het (of van het) hek af;

— af- en aanvliegen, wegvliegen en weder aan komen vliegen;
— op iem. of iets afvliegen, recht op iem. of iets toe vliegen de musschen vlogen op de broodkruimels af;
— naar beneden vliegen opeens vloog een adelaar den berg af en schoot op het lam aan;
— op- en afvliegen, opwaarts en nederwaarts vliegen;
— (van menschen, viervoetige dieren en voertuigen) zich met groote snelheid, met ijver of drift van een bepaald punt verwijderen zoodra ik erop aankwam, vlogen de jongens van het hek af; in hollende vaart vlogen de paarden het plein af; (w. g.) van iemands bevel afvliegen of van iemands wenken afvliegen, thans op iemands wenken vliegen;
— op iem. of iets af vliegen, met ijver of drift recht op iem. of iets toesnellen (meest met vijandige bedoeling);
— zich in allerijl naar beneden spoeden de jongens vlogen van de stoep af; in volle vaart kwamen de ruiters den heuvel af vliegen (of afgevlogen);
— snel en krachtig voortgedreven of geworpen worden door den wind, een werktuig, een schok het waaide hard, de sneeuw vloog van de daken af; een aantal pijlen vloog sissende op de ruiters af; hij gaf den jongen een oorveeg, dat hem de pet van het hoofd afvloog; zoodra ik op straat kwam, vloog mijn hoed af;
— wegstuiven door een schok dien men ontvangt: hij gaf den ellendeling een schop, dat hij de(of van de) kamer afvloog;
— met kracht en snelheid afgerukt en weggeworpen worden, losgaan en wegvliegen ”t was een hevige storm, de pannen vlogen van de daken af;
— (fig.) zij vochten, dat er de stukken (of de lappen) af vlogen, zij takelden elkander geducht toe;
— een afstand vliegende of in vliegende vaart ten einde toe afleggen, doorvliegen in hoeveel tijd zou een arend dien afstand wel afvliegen?; de ruiters hebben den heelen weg binnen ‘t uur afgevlogen; Olieslagers heeft dien afstand in een half uur afgevlogen; waar vliegt hij morgen af ? is het punt waar hij zijn vliegtocht begint ?;
— (Zuidn.) er af vliegen, niet herkozen worden;
— (w. g.) zich afvliegen, zich afmatten door te lang of te snel te vliegen, of door te lang in vliegende vaart voort te rennen de jongens hebben zich gisteren in den tuin zoo afgevlogen, dat ze doodmoe waren.

< >