afgezonderd
afgezonderd - Bijvoeglijk naamwoord 1. in isolatie gebracht afgezonderd - Bijwoord 1. in isolatie afgezonderd - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van afzonderen
Wiktionary (2019)
afgezonderd - Bijvoeglijk naamwoord 1. in isolatie gebracht afgezonderd - Bijwoord 1. in isolatie afgezonderd - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van afzonderen
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. en bw., 1. van anderen verwijderd, op zich zelf (staand): een afgezonderd huis; hij stond van de anderen afgezonderd ; — (bijb.) een afgezonderd volk, een bijzonder en eigenaardig volk, door Gods gunst van andere volken kennelijk onderscheiden en bevoorrecht ; 2. eenzaam, stil: afgezonderd wonen; een afgezonderde l...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw., het gezelschap van anderen ontwijkend, eenzaam: een afgezonderde levenswijze; zij leeft stil en afgezonderd, eenzaam.
Jozef Verschueren (1930)
('af) bn. en bw. 1. afgescheiden : de zieke woont in een huis. 2. eenzaam : leven. afgezonderdheid v.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
af'gezonderd, bn. en bw., 1. van anderen verwijderd, op zichzelf (staand): een afgezonderd huis; 2. eenzaam, stil: afgezonderd wonen; een afgezonderde levenswijze; (van pers.) teruggetrokken: hij leefde afgezonderd.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: