aardigheidje
1. (1897, vero.) (euf.) sterke drank; borrel. • Kees, geef me eerst nog een aardigheidje met suiker en dan zal ik den mottige eens op den grond leggen, boven op zijn schoone halfhempie. (Justus van Maurik: Amsterdam bij nacht. 1897) • (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997) • (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998) 2. (19e...