Wat is de betekenis van aanbouwen?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanbouwen

aanbouwen - Werkwoord 1. (ov) ergens iets tegenaan bouwen Zij lieten bij hun huis een garage aanbouwen. Woordherkomst samenstelling van aan(voorzetsel) en bouwen(werkwoord)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanbouwen

(bouwde aan, heeft aangebouwd), . (nieuwe huizen of schepen) bij de reeds bestaande bouwen ; 2. (een nieuw gedeelte) aan een huis vastbouwen ; 3. (woeste gronden) aanmaken en bebouwen; 4. verbouwen. AANBOUWER, m. (-s). AANBOUWING, v. (-en). AANBOUWSEL, o. (-s), het aan een bestaande woning, schuur enz. gebouwde gedeelte (meest geringschattend ge...

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanbouwen

(‘a:n) (bouwde aan, heeft aangebouwd) 1. bij het reeds bestaande bijbouwen : een vleugel bij een huis -, vliegmachines -. 2. door ontginning, aan de bestaande bouwgrond toevoegen : heidegronden -. 3. door het verbouwen van nieuwe gewassen, de bestaande teelt uitbreiden : suikerbieten -. 4. voortmaken met bouwen.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

aanbouwen

aan'bouwen (bouwde aan, heeft aangebouwd), 1. (nieuwe huizen of schepen) bij de reeds bestaande bouwen; 2. (een nieuw gedeelte) aan een huis vastbouwen; 3. (woeste gronden) ontginnen en bebouwen; 4. verbouwen.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

aanbouwen

Aanbouwen - (bouwde aan, heeft aangebouwd), nieuwe huizen en schepen bij de reeds bestaande bouwen; een nieuw gedeelte bij een huis bouwen; woeste gronden aanmaken en bebouwen; nieuwe gewassen verbouwen; voortgang maken met bouwen.

2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)