Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Zijdevlinders

betekenis & definitie

Ofschoon er veel insekten zijn die voor de mens nuttig genoemd kunnen worden, zijn er maar weinig die zo’n kolossale invloed op onze cultuur hebben uitgeoefend als de zijderups. Helaas moeten we grotendeels in de verleden tijd spreken want de produkten van de zijderups, eens gesponnen tot de meest fraaie stoffen, zijn overvleugeld door kunstmatig vervaardigde draden, sterker, soepeler en misschien nog glanzender dan die van de zijderups, maar toch veel minder ‘levend’.

En nu ook veel minder kostbaar. Duizenden jaren lang zijn miljoenen en miljoenen mensen over de gehele wereld door de nietige insekten ‘gekleed’ – in een oneindige stroom leverden de diertjes hun zijde, op ingenieuze wijze vervaardigd in een héél klein fabriekje: hun lichaam. Het vermogen om een draad te spinnen komt niet alleen voor bij spinnen, maar ook bij vele andere insekten, in het bijzonder de rupsen van ►vlinders, die de draden voor allerlei doeleinden maken. De eigenschap wordt echter het meest gebruikt voor het vervaardigen van de zogenaamde cocon, het omhulsel waarmee de rups zich omgeeft en waarin hij zich verpopt. Het is uit die cocon van de zijdevlinder dat de zijde wordt verkregen – één lange, ononderbroken draad van wel duizend meter lengte, die in z’n geheel door behendige mensenhanden kan worden afgewikkeld en met andere draden samengesponnen tot een zijden draad.

Als de tijd van de verpopping is aangebroken, kruipt de rups weg in een hoekje en zet daar, voor de eerste en laatste keer in zijn leven, het spinapparaat in werking. Vanuit een aan de onderlip zittende spintepel loopt een kort kanaal naar binnen dat zich in twee, door het hele lichaam lopende en naast de darm gelegen kanalen splitst. In het dunne achterste deel ervan wordt de spinstof afgescheiden, febroine, die vervolgens naar het dikke middengedeelte wordt gevoerd dat als opslagplaats dienst doet. Door het lichaam samen te trekken, perst de rups de stof naar voren naar het eerste, enkele deel van het kanaal waar de febroine wordt omgeven door een kleverige stof, sericine. Door spierbewegingen wordt de substantie regelmatig naar buiten geperst, waar de zaak verhardt en tot een draad wordt. Door de sericine kan de draad – die hooguit een veertigste millimeter dik is – worden vastgehecht.

Tijdens het verpoppen wordt ongeveer een vijfde gedeelte van het rupselichaam door het spinapparaat ingenomen. Door met de kop onafgebroken rond te draaien, brengt de rups de ene laag na de andere over zich aan, tot hij uiteindelijk helemaal aan het oog is onttrokken en hij zich kan verpoppen.

Die episode duurt een paar weken. Dan komt de vlinder te voorschijn die, om uit de cocon te kunnen ontsnappen, uit de mond een bijtende vloeistof afscheidt waardoor een opening ontstaat. Zo zou het althans in de natuur moeten gebeuren. In de kwekerijen, waar men de cocon en zijn draad heel wil houden, wordt de pop na het maken van de cocon met een hete luchtstroom gedood. Behalve natuurlijk een aantal exemplaren dat voor nageslacht moet zorgen. Daarvan mogen de vlinders uitkomen ten einde de 300 à 500 eieren te leggen, waaruit zich na een aantal maanden een nieuwe generatie rupsen ontwikkelt, aanvankelijk slechts drie millimeter grote, zwarte en behaarde diertjes die door veel eten en na vier keer vervellen – met tussenpozen van vier of vijf dagen – volwassen zijn en dan een centimeter of acht, negen halen. Dat maakt de moedervlinder niet meer mee; haar taak is na het leggen van de eieren volbracht en een paar weken later is ze dood.

Al in 2600 v. Chr. werd de zijdecultuur door de Chinezen beoefend. Die waren erg zuinig op hun kunst en bestraften uitvoer van de eieren met de dood. Toch werden er, een halve eeuw na het begin van onze jaartelling, exemplaren uit China gesmokkeld, waarna de cultuur ook in Zuid-Europa terechtkwam.

Door die eeuwenlange kweek zijn de rupsen geheel gedegenereerd. De vlinders kunnen niet meer vliegen en zelfs nauwelijks lopen. Ook de rupsen kunnen zich zonder menselijke hulp niet meer handhaven; de dieren komen dan ook in hun huidige vorm nergens in het wild voor. Een Oostaziatische soort, die als stamvorm van de zijdevlinder wordt beschouwd, is bruin van kleur, terwijl de gekweekte vuilwit is. Toch is de rups in al die duizenden jaren erg kieskeurig gebleven waar het zijn voedsel betreft. Daarvoor komen alleen de bladeren van de moerbeiboom in aanmerking; ander voedsel wordt niet genomen.

< >