Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Zeekoeien

betekenis & definitie

Eigenlijk is de naam misleidend want de grote, logge, goedmoedige dieren hebben niets met onze huiskoe te maken. De enige overeenkomst is dat ze allebei plantenkost eten.

Twee groepen zeekoeien of Sirenia, zoals hun wetenschappelijke naam luidt, leven er in de wereld: de rondstaartige soort, de echte zeekoe die ook wel lamantijn of manati wordt genoemd, en de vorkstaartige die de naam doejong draagt. De eerste, die in drie ondersoorten kan worden onderverdeeld, leeft langs de kust van Zuid-Amerika, in het Caraïbische Zeegebied en in West-Afrika. De ander, eveneens in drie ondersoorten verdeeld, bewoont de kusten van de Indische Oceaan, van Oost-Afrika via Ceylon tot Australië.

Met de doejongs, die uitsluitend in zee voorkomen en daar, ondanks plaatselijke bescherming, min of meer vogelvrij zijn omdat controle op de vangst praktisch onmogelijk is, staat het er niet zo best voor en voor hun uitsterven in de naaste toekomst moet ernstig worden gevreesd. Een van de drie vormen, en wel degene die in de Rode Zee thuishoort, schijnt al te zijn uitgeroeid; de laatste tientallen jaren is het dier althans niet meer waargenomen. De doejongs kunnen flinke afmetingen bereiken, een meter of drie – wat overigens nog niets is vergeleken met de Steller’s zeekoe, die een goede 200 jaar geleden in een aantal van ongeveer 1500 stuks in het noordelijke deel van de Pacifische Oceaan, in de Beringzee en langs de kust van Kamtsjatka leefde. Hij haalde wel acht tot tien meter met een gewicht van 4000 tot 5000 kilo. Lang heeft hij het na zijn ontdekking in 1741 niet gemaakt, een goede 25 jaar slechts. Robben- en pelsjagers legden de laatste in 1768 neer.

Iets optimistischer kan men misschien zijn ten aanzien van de gewone zeekoeien of lamantijnen. Zij zijn bewoners van zowel het zoete water van kreken, rivieren en meren als van het kustwater, waar zij leven van water- en oeverplanten. Over hun verdeling in soorten of ondersoorten is men het nog niet eens. In ieder geval leeft er een soort in West-Afrika, die daar langs de kust voorkomt maar ook in de rivieren de Niger en de Kongo en die zelfs in het Tsjaadmeer wordt gevonden. Een andere bewoont de kuststreken van het Caraïbische gebied en de derde de rivieren en riviermondingen van zuidelijker Zuid-Amerika, de Amazonegebieden, die hij vaak vele honderden kilometers intrekt, tot in het centrum van dit werelddeel. Deze vorm is herkenbaar aan het ontbreken van nagels aan de voorpoten, die we wel vinden aan de flappoten van de exemplaren uit de kustgebieden.

Zeekoeien zijn heel merkwaardig uitziende dieren. Een in verhouding tot het grote, logge lichaam vrij kleine kop met heel kleine, afsluitbare oogjes maar met een heel dikke, bolle bovenlip, een prachtig grijporgaan dat geheel is ontwikkeld voor en aangepast aan het pakken van voedsel, grote happen waterplanten. De flipperachtige voorpoten worden bij de voedselverwerking praktisch niet gebruikt; hoogstens wordt de bek ermee afgeveegd of duwt het dier er voedsel mee in de gewenste richting. De onderzijde van de lip is bezet met korte borstelharen waardoor het voedsel goed kan worden vastgehouden. Eet het dier van oeverplanten dan komen de voorpoten wel in actie; de zeekoe werkt zich er gedeeltelijk mee op de wal en houdt zich er zo lang als nodig is mee vast. De neusgaten, die als twee ronde openingen voor op de neus te zien zijn, kunnen bij het onderduiken worden afgesloten.

Met de tevoren ingeademde hoeveelheid lucht, die wordt opgeslagen in over de gehele rugzijde van de zeekoe lopende longen, van kop tot staartwortel, kan het dier lang onder water blijven, zeker een kwartier. Als ze slapen, en dat gebeurt altijd onder water, komen ze automatisch regelmatig naar boven om de neus even boven water te steken en een verse teug lucht op te happen. Bij voorkeur liggen ze dan in ondiep water, zodat ze alleen de kop maar behoeven op te lichten. In de bek bevinden zich maalkiezen die, net als bij olifanten, wortelloos zijn en achter in de kaak gevormd worden. Naarmate de voorste kies afslijt, schuift de er achter liggende naar voren; de kleine rest van de oude wordt uitgeworpen, waarna het volgende exemplaar de taak geheel overneemt en op zijn beurt door een nieuwe naar voren wordt gedrukt. Tanden ontbreken; in plaats daarvan hebben de echte zeekoeien boven en onder in de bek een geribbelde hoornplaat waartussen het voedsel alvast wat wordt gekneusd alvorens door de kiezen te worden vermalen.

De doejong heeft een paar snijtanden in de bovenkaak die, ook alweer net als bij de olifanten, tot naar voren gerichte stoottanden uitgroeien. Het logge lichaam is omgeven door een huid die vooral op de rug en langs de flanken heel stevig is door een flinke laag taai bindweefsel, een soort pantser, met daaronder een dikke speklaag waaraan de dieren hun spoelvormige model te danken hebben. Achterpoten ontbreken, maar er worden bij zeekoeien, inwendig gelegen op de grens van lichaam en staart, nog wel twee kleine beenstukjes aangetroffen die overblijfselen zijn van een oorspronkelijk bekken, het beenstuk waarmee de achterste ledematen met de wervelkolom worden verbonden. Uit het bovenstaande, en uit fossiele vondsten, mag men afleiden dat de verre voorouders van deze typische waterbewoners eens op het land hebben geleefd en dat ze, gezien de vele nog bestaande kenmerken, als verwanten van de olifanten moeten worden beschouwd. En dus niet van de robben of walvisachtigen zoals men bij eerste aanblik misschien zou denken. Dat er uiterlijke overeenkomsten met deze diergroepen bestaan, komt omdat ze zich allemaal aan één en hetzelfde milieu, het water, hebben aangepast, wat een aantal bepaalde eisen aan de vorm van het lichaam stelt.

Een platte, horizontale staart bijvoorbeeld. Bij de zeekoeien is dat, net als bij de walvissen, een heel krachtig voortstuwingsapparaat waarmee de dieren zeer snel vooruit kunnen komen en waarmee ze snel kunnen wenden en stoppen. Hoeveel kracht er in dit lichaamsdeel schuilt, constateerde de bioloog drs. D. Dekker van Artis toen hij met een vangploeg in Suriname poogde een zeekoe te vangen. Bij het naar de oppervlakte halen van het exemplaar kreeg een van de vangers een harde tik van de heen en weer klappende staart. De slag kwam zo hevig aan dat de man drie weken in een hospitaal moest worden opgenomen.

< >