Wie langs de kust van Frankrijk of Zuid-Engeland eenmaal letterlijk met een zeeëgel in aanraking is gekomen, zal weinig bewondering meer voor dit opvallend bol-gestekelde dier hebben. Hij zal het te druk hebben met te proberen de scherpe, snel afbrekende stekels uit zijn huid te verwijderen – wat meestal niet zal lukken, zodat hij zal moeten wachten tot de kalkspiesjes door het bloed zijn opgelost.
Zeeëgels zien er met hun ronde, vrij starre lichaam, afhankelijk van de soort bezet met heel lange, dunne tot brede, knots- of bladvormige stekels, nogal onhandig en hulpeloos uit. Maar ze hebben meer in hun mars dan men op het eerste gezicht zou denken. Hun huidskelet bestaat uit stevig aan elkaar verbonden kalkplaatjes, waarop kleine knobbeltjes zitten die een soort kogelgewricht vormen voor de erop staande stekels. Stekelhuidigen heet de groep dan ook. Spieren zorgen ervoor dat die stekels kunnen worden bewogen, bij sommige soorten zelfs zodanig dat ze op de stekels kunnen lopen. Andere lopen net als de verwante ►zeesterren op lange draadvormige voetjes die tussen de stekels staan. Er is nog meer tussen de stekels te vinden, pedicillariën, eveneens op steeltjes staande driedelige tangetjes, waarmee allerlei werkzaamheden kunnen worden verricht. Er kan kleine prooi mee worden gegrepen, vuil en parasieten verwijderd.
Ook als verdedigingsmiddel tegen grote vijanden, zeesterren bijvoorbeeld, kunnen de pedicillariën heel effectief zijn. Wanneer een zeeëgel door zijn familielid is omarmd, grijpt hij deze overal waar hij maar grijpen kan en poogt hem de zuigvoetjes af te knijpen. Die tangetjes werken allemaal onafhankelijk van elkaar en worden ieder door zenuwen en spieren bestuurd. Bij vele zeeëgelsoorten zijn de pedicillariën tevens met gifkliertjes verbonden zodat een vijand heel wat te verduren krijgt en de strijd dikwijls opgeeft.
In de mond hebben zeeëgels vijf sterke tanden die aan de bovenkant afslijten maar onderaan even snel aangroeien. Tezamen vormen ze een heel ingewikkeld kauwapparaat dat in de vierde eeuw voor Chr. reeds door Aristoteles werd ontdekt, door hem in vorm met een lantaarn werd vergeleken en sindsdien de ‘lantaarn van Aristoteles’ wordt genoemd. Met die krachtige, in een rozet staande tanden, schrapen de zeeëgels onder meer algen en wieren van de rotsen. Ook kleine dieren worden gegeten, kreeftachtigen, schelpdieren, kokerwormen – evenals aas.
Op de een of andere manier, misschien door zich ter plaatse steeds rond te draaien, mogelijk ook met behulp van de tanden, weten sommige soorten, vooral degene die in de branding leven, holten in de rotsen uit te slijpen waar ze in de wilde golfslag een veilig onderkomen vinden. Mogelijk ook blijft er zoveel water in staan, dat de dieren er laagtij kunnen doorstaan; tegen uitdroging zijn ze namelijk niet bestand. Tegen al te felle zonnestralen bij eb wapenen ze zich vaak – en misschien is het ook wel een soort camouflage – door met de voetjes stukjes wier, steentjes en schelpen als een parasol boven zich te houden.
Naaste verwanten zijn de zogenaamde onregelmatige zeeëgels. Een heel kleine soort, het zeeboontje van amper anderhalve centimeter, leeft ook in de Noordzee en wordt dikwijls langs onze kust gevonden. Van de hartegel vindt men vaak, vooral langs de stranden van de Waddeneilanden, de vrij tere, bolronde kalkskeletten waarin rijen gaatjes een opvallend stervormige figuur maken.