Tot voor enkele jaren wisten we van de woestijnratten of woestijnmuizen of zandmuizen van het geslacht Meriones amper meer dan dat ze in een dozijn soorten in droge steppen en halfwoestijnen leven in een gebied dat zich uitstrekt van Noord-Afrika via Klein-Azië tot ver in Mongolië en Noord-China. Ze werden, wegens hun snelle voortplanting, ‘ontdekt’ door laboratoria, waarna ze ook in handen kwamen van particulieren.
Over het algemeen zijn ze (nog) niet zo mak als goudhamsters of cavia’s, maar wellicht komt dat nog. In een goed terrarium zijn het in ieder geval leuke beestjes – twaalf à dertien centimeter lang met een staart van tien centimeter – die zowel overdag als ’s nachts actief zijn, met dien verstande dat zij enkele uren van activiteit plegen af te wisselen met een tijdje slapen. Ze houden van de warmte en kunnen er goed tegen. Ook van nature. Als het in hun woestijngebied tè heet is, zo boven de 50 graden Celsius, dan blijven ze in zelfgegraven onderaardse holen en gangen, waar het aanzienlijk koeler is. Ze komen pas te voorschijn als de zon voldoende gezakt is.
In de natuur leven ze vaak in grote tot zeer grote kolonies die vrij uitgestrekte gebieden met hun holen volkomen kunnen ondergraven. Zo’n kolonie kan ook ineens praktisch verdwenen zijn, uitgeroeid door tientallen vijanden die constant naar de lekkere hapjes op de loer liggen. Maar de woestijnratwijfjes staan voor niets. Na een draagtijd van een week of vier kunnen sommige soorten twaalf tot vijftien en soms meer jongen ter wereld brengen en dat twee tot vier keer per jaar. Andere soorten brengen het tot niet meer dan een stuk of acht, negen, met een gemiddelde van drie of vier. De jongen van de eerste worp kunnen meestal nog hetzelfde jaar aan het voortplantingsproces deelnemen en wanneer men even rekent, blijkt de bevolkingstoename bepaald explosief te kunnen zijn.
Als die massa’s niet als prooi ten offer vallen, komen ze wel om door gebrek aan voedsel. En als ze zich zo in cultuurgebied vermeerderen – waar ze in korte tijd een hele graanoogst kunnen vernietigen – helpt de mens wel een flink handje mee door ze met vergif te lijf te gaan. In India wordt met een bepaalde soort voortdurend strijd geleverd omdat de knagers zich met dezelfde grassen en zaden voeden als het vee dat in hun gebied wordt gehouden. Ofschoon ze een jaar of vier, vijf oud kunnen worden, schijnen ze die leeftijd in de natuur zelden te halen. Zeker niet in perioden van overbevolking; dan ligt de gemiddelde leeftijd amper boven één jaar. De jongen worden in een vrij diep hol geboren; ze zijn dan vrijwel naakt en hebben nog gesloten ogen, die na een week of twee opengaan. Eveneens twee weken later zijn ze al groot genoeg om op eigen benen te staan.
In hun kolonies gedragen ze zich als vrijwel alle onder de grond levende knaagdieren. Ze zijn heel bedrijvig en tevens bijzonder waakzaam, net als prairiehonden of marmotten. Ook bij de woestijnratten staan er altijd wel een paar op de achterpootjes om de omgeving naar gevaar af te speuren. Is er iets dat ze niet vertrouwen, dan roffelen ze even met de achterpoten op de grond of laten een schel piepend gefluit horen dat voor alle dieren het sein is razendsnel in hun hol te duiken.
Woestijnratten behoren tot de woelmuisachtigen en zijn verwant onder meer aan de lemmingen, hamsters en goudhamsters.