Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Wasbeer

betekenis & definitie

Een stevig, plomp en dikbehaard dier met tamelijk lange poten, een grappig kopje met een opvallend zwart masker en een dikke grijs-zwart geringde staart: de wasbeer. Geen echte beer, al is hij er in de verte wel aan verwant, maar een lid van de groep waartoe ook de panda’s en neusberen behoren.

Hij is een van de meest bekende en veelal ook populairste kleine roofdieren van Noord-Amerika, al zullen er talloze boeren zijn die, de slachtingen onder hun pluimvee in ogenschouw nemend, minder enthousiasme voor de intelligente wasbeer kunnen opbrengen. Al is hij dan geen echte beer, hij gedraagt zich wel beerachtig. Hij zet z’n poten net zo neer, scharrelt op dezelfde manier in de bossen rond en gaat, om wat uit te rusten of te zonnen, ook op beremanier met z’n rug tegen een boom of ander object zitten, de voorpoten op de buik. De wasbeer is een bijzonder grappig dier dat van alle markten thuis is. Hij kan behoorlijk hard hollen in een vreemd hobbelende gang, buitengewoon goed klimmen en hij eet alles wat de pot schaft, zowel zaden, bessen en noten als insekten, reptielen, kleine zoogdieren, vogels of vissen. In de herfst en winter bestaat zijn voedsel voornamelijk uit plantaardige kost, in het voorjaar is het precies andersom; ’s zomers is het ongeveer half om half. De dag wordt door de hele wasbeerfamilie bij voorkeur doorgebracht hoog in een boom, in een brede mik of holte – soms ook in vogelnesten, waaruit ze de eieren of jonge bewoners eerst hebben geconsumeerd. In streken met weinig begroeiing – ze voelen zich in vrijwel elk milieu thuis – zoeken ze een schuilplaats tussen rotsen of nemen ze een hol van een ander dier in beslag; zelf schijnen ze niet veel te graven. In zo’n schuilplaats houden ze ook hun winterrust. Hun voedsel zoeken ze tijdens de schemering, bij voorkeur langs rivieren of langs de kust, overal waar het maar modderig is en waterdieren voorhanden zijn – en dat kunnen zowel mosselen, kreeftjes als vissen zijn die ze met de lange vingers heel handig weten te grijpen. Waarna de prooi soms flink tussen de handjes wordt ‘gewassen’. Van echt schoonmaken is geen sprake, al hebben de dieren er wel hun naam aan te danken.

Waarschijnlijk is het meer een kwestie van goed voelen – en mogelijk ook wordt het voedsel aldus gekneed tot een beter te verwerken hapje. Merkwaardig is dat het ‘wassen’ veel vaker gebeurt in gevangenschap dan in de vrije natuur. In de dierentuin behandelen ze zelfs de koekjes en de suikerklontjes die ze van het publiek krijgen – vaak tot hun eigen schade wanneer zo’n lekker hapje in het water uiteenvalt of oplost. De Amerikaanse onderzoeker Frank F. Gander, die wasberen lange tijd in het wild observeerde, zag ze zelden ‘wassen’. Toen mieren eens bezit hadden genomen van een stukje kip dat voor een wasbeer was neergelegd, rolde het dier om de mieren kwijt te raken het vlees door het zand en vervolgens tussen zijn handjes, in plaats van ermee naar het op nog geen vijf meter afstand gelegen water te gaan.

Wasberen, zo zegt Gander, schijnen het heerlijk te vinden om in water te plassen en er, net als kinderen, met allerlei dingen te spelen, steentjes, eikels, stokjes en dergelijke. In Artis zien we de dieren, ook als er niets te eten is of ze geen trek hebben, vaak naar het water hobbelen, er even met de voorpootjes in stampen of plassen, waarna ze op een holletje teruggaan naar hetgeen ze tevoren onder handen hadden. Letterlijk onder ‘handen’ want deze lichaamsdelen zijn niet alleen heel gevoelige contactorganen met de omgeving – voedsel wordt er door zorgvuldig betasten mee uitgezocht – maar worden ook op bijna aapse wijze gebruikt. Geen boomstam of tak is zo glad of de wasbeer vindt er wel ergens houvast, al moet hij zich daarbij als een luiaard ondersteboven voortbewegen.

Wasberen kunnen tal van geluiden voortbrengen, jongen huilen en jammeren als een menselijke baby, de volwassen exemplaren brommen, blaffen, grommen, fluiten, knorren en kunnen ook een uilachtige oehoe-roep produceren. Het zijn voornamelijk contactgeluiden, niet ver-dragend maar kennelijk alleen bestemd voor de leden van de familiegroep waarin ze meestal leven. Ofschoon het sociale dieren kunnen worden genoemd, bemoeien de families zich doorgaans weinig met elkaar, al zijn ze elkaar ook niet vijandig gezind.

Wasberen zijn echte rovertjes die in een kippehok vaak meer doden dan ze als voedsel nodig hebben. Toch boezemen ze geen afkeer in. Ze blijven als komieke aartsbedelaars een der succesnummers van elke dierentuin – en van vele Amerikaanse gezinnen waar ze dikwijls als huisdiertjes worden gehouden. Ook zijn ze – al naar gelang de mode – nogal eens in trek als bontleveranciers. Ze zijn door hun nieuwsgierigheid en vraatzucht gemakkelijk in vallen te vangen. Alleen de dikke wintervacht komt voor de bontverwerking in aanmerking; ’s zomers dragen ze maar een dun en ‘armoedig’ jasje.

En in het zuiden van de Verenigde Staten worden ze nog wel eens gejaagd om hun vlees, dat naar men zegt erg smakelijk is. De jacht gebeurt gewoonlijk ’s nachts met speciaal getrainde honden. Het is vooral dan dat de wasberen hun grote moed tonen: hoezeer ze ook in een hoek zijn gedreven, ze tonen zich nimmer bang maar blijven tot het uiterste doorvechten.

Totale lengte 60-90 cm; staart 15-20 cm; gew. 6-10 kg, oudere mannetjes soms tot 20 kg.

Grijs- of donkerbruine, zwartgepunte vacht – ’s zomers meer geelbruin – met grijsachtige of gele ondervacht. Zwarte vlek om ogen, vertikale streep over voorhoofd. Grijsachtige staart met 6-8 zwarte ringen.

Voedsel: Plantaardig en dierlijk; behoefte wisselt met seizoen.

Draagtijd 63-68 d, 2-7 jongen, aan westkust V.S. meestal 1-3, aan oostkust meer. Kleine, behaarde diertjes, al voorzien van ‘masker’ en ringen om staart. Met 2 mnd uit hol, worden door moeder ‘opgeleid’ en leren wat eetbaar is.

Komen o.a. in Duitsland (Westfalen en Hessen) in ’t wild voor – ontsnapt en uitgezet.

Raccoon • Waschbär • Raton laveur

Procyon lotor.

< >