Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Vlinders

betekenis & definitie

Er is geen groep insekten die zoveel bewondering oogst als die van de vlinders. Men kan zijn hart ruimschoots ophalen want er zijn niet minder dan 100.000 soorten die, met uitzondering van de poolstreken, over de hele wereld verspreid zijn.

Vlinders wekken vertedering op, hebben iets vreedzaams en men ziet ze daarom graag komen. In volwassen staat althans. Wanneer de dieren nog in de beginperiode van hun leven verkeren en rups zijn, worden ze veelal te vuur en te zwaard vervolgd. Wat de belangen van de mens betreft terecht, want anders dan de gewoonlijk alleen maar ‘mooi-wezende’ vlinders, zijn de rupsen primitieve vreetmachines die maar één doel hebben: eten, eten, eten om groot te worden en een voldoende hoeveelheid reservevoedsel te hebben om de volgende fasen van het leven door te maken: de verpopping en daarna het vlinder-worden. Hoe simpel rupsen ook zijn gebouwd, toch zijn ze uitstekend op hun gevaarlijke en door vele vijanden bedreigde bestaan berekend. Een rups is voor menig dier een lekker en gemakkelijk te verschalken hapje; vandaar dat moeder vlinder heel wat eitjes legt en er dus ook massa’s jonge rupsjes op de wereld komen.

Zelfs dat zou echter niet voldoende zijn, als de rupsen niet allerlei methoden hadden om aan gevaar te ontkomen of vijanden te weerstaan. Het meest simpele is het spinsel dat door vele soorten vooral in het prille begin wordt gevormd, een kleverige, via de bek afgescheiden draad die zich direct aan de ondergrond vasthecht en die door de rups met de poten wordt vastgegrepen zodat hij een goed houvast heeft. Is er gevaar, dan laat de rups zich rustig van zijn blad vallen, maar spint ondertussen – net als een spin – verder aan de draad waaraan hij blijft hangen zodat hij buiten bereik of zicht van de tegenstander komt. Het uiterlijk van vele rupsen heeft eveneens meestal een beschermende functie. Ze kunnen bont gekleurd of merkwaardig gevormd zijn, vol knobbels en andere uitsteeksels, of sprekend lijken op een blad, dood of levend, of op een takje – allemaal bedoeld als camouflage. Er zijn zeer giftige bij en soorten met brandharen – echter ook soorten die veel op deze defensief gewapende exemplaren lijken, maar zelf volkomen onschuldig zijn. Ze maken alleen gebruik van de slechte roep die hun verwanten onder vijanden hebben. Zulke giftige soorten en hun imitators zijn gewoonlijk heel opvallend gekleurd en ze verstoppen zich ook niet want hun waarschuwingskleuren staan er borg voor dat ze niet worden aangevallen. Helemaal waar is dat natuurlijk niet, want elke vijand moet, wanneer het hem niet door ouders is geleerd, eens de ervaring opdoen dat zo’n fel getinte rups afschuwelijk smaakt. Triest voor de rups, maar de redding van z’n verwanten.

Rupsen hebben aan het borststuk drie paar echte poten die ieder van een klauwtje zijn voorzien, en aan de achterlijfsegmenten meestal vijf paar ongelede, zogenaamde buikpoten. Deze hebben platte ‘zooltjes’, een soort zuignapjes, waarop een heleboel minuscule haakjes staan: prachtige middelen om zich goed vast te houden, zelfs op een gladde ondergrond.

Rupsen zijn wonderbaarlijke fabriekjes; niet alleen als leverancier van zijde zoals de beroemde ►zijderups. Maar met hun voedsel nemen ze ook bepaalde kleurstoffen op die zorgvuldig in het lichaam worden opgeslagen en later voor het pigment zorgen dat de vlinders hun briljante kleuren geeft. Dat gebeurt allemaal in het verborgene, eerst in de rups, later in de pop. Bij de poppen met een glad oppervlak – de zogenaamde naakte poppen, als tegenstelling tot de rupsen die een zijden cocon spinnen – kan men vlak voor het uitkomen van de vlinders vaak al vagelijk hun kleuren onderscheiden. Maar pas wanneer ze na een moeizame worsteling te voorschijn zijn gekomen en hun vleugels hebben opgepompt, zien we hun ware, sprankelende schoonheid. Een schoonheid die te danken is aan ontelbare microscopisch kleine schubben die dakpansgewijs over het membraan van de vleugels liggen en die stuk voor stuk hun eigen kleurstoffen hebben, tezamen een wonderlijk, altijd passend mozaïek.

Er gebeurt nog veel meer tijdens het verpoppen. Verschillende organen van de vlinder, zoals de vleugels, zijn in aanleg al in de rups aanwezig en kunnen zich zonder meer ontwikkelen. Andere rupsdelen moeten echter geheel worden afgebroken en in een opbouwproces worden vervangen door die van de toekomstige vlinder: de lange poten, voelsprieten, roltong en dergelijke. Weg zijn de vraatwerktuigen van de rups; ervoor in de plaats gekomen is een heel lange holle buis waarmee vloeistoffen kunnen worden opgezogen en die in rust spiraalvormig opgerold onder de kop zit. Er zijn soorten waarbij de tong langer is dan het lichaam; enkele hebben er geen een. Die hebben hem ook niet nodig omdat zij in hun kortstondige leven niet eten.

De tong kan in een flits worden uitgestoken en is dan gereed om te zuigen. Meestal is dat honing, soms erg veel. Vlinders die men een paar dagen had laten vasten en toen suikerwater te drinken gaf, zogen een hoeveelheid op, overeenkomend met 75 procent van hun lichaamsgewicht. Niet allemaal houden ze het op zoet. In Azië en Afrika leven soorten die zich ’s avonds op de oogrand van buffels of andere grazers zetten, soms met zes of acht stuks tegelijk, om oogvocht en ook bloed te drinken. Men verdenkt deze vlinders ervan, oogziekten over te brengen. Overigens proeft de vlinder niet met de tong; dat doet hij met de … voetzolen, waarin de uiterst gevoelige smaakorganen zetelen – vandaar dat men een vlinder vaak ziet ‘trappelen’ bij een bloem.

Bijzonder goed ontwikkeld is ook de reukzin, zo goed zelfs dat een mannetje een wijfje, dank zij door haar verspreide geurstoffen, met behulp van de reukorganen in de sprieten op de kop vaak op kilometers afstand kan ruiken. Er behoeven maar enkele sporen van de geurstof in de lucht te zijn, of de vlinder ruikt ze. Tegenwoordig worden bepaalde geurstoffen van vlinders, waarvan de rupsen erg schadelijk zijn voor cultuurgewassen, synthetisch vervaardigd. Men kan daarmee de wijfjes lokken en aldus voorkomen dat die eieren leggen.

Ofschoon er in systematische zin veel tegenin valt te brengen en er allerlei uitzonderingen zijn, kan men gemakshalve de vlinders indelen in twee groepen: de dag- en de nachtvlinders. De eerste zijn veelal fraai gekleurd en hebben aan de kop antennen die in een knopje eindigen; de andere – verreweg de grootste groep – hebben een wat stemmiger kleed en draad- of veervormige sprieten. Nogmaals, er zijn talloze uitzonderingen, waarbij het precies andersom is.

De kleinste van de hele groep zijn enkele vertegenwoordigers van de Nepticulidae, diertjes van enkele millimeters lang, waarvan de rupsen gangen in bladeren of boombast graven, het zogenaamde mineren. Ze zijn verwant aan de groep kleermotten, waarvan wij er een aantal uit onze klerenkast kennen. Overigens: niet de motten eten textiel, het zijn de rupsen die onze eigendommen belagen. Tot de grootste vlinders behoren de grote uil van Zuid-Amerika en de herculesvlinder uit Australië, beide met een vleugelspreiding van tegen de dertig centimeter.

Hoe weerloos vlinders er ook uitzien, toch hebben ze vele middeltjes om vijanden op een afstand te houden of te misleiden. Ze kunnen hun kleurige vleugels opklappen waardoor alleen de meestal donkere onderzijde zichtbaar wordt, lijkend op een dood bladje, stukje boomschors of steen. Andere soorten klappen, wanneer ze ergens zitten, de vleugels plotseling uiteen, waarna de tegenstander wordt afgeschrikt door een paar opduikende ‘ogen’. Er zijn er ook die sprekend op een hoopje vogelmest lijken.

Merkwaardig zijn de vlindersoorten die trektochten houden, soms incidenteel, soms regelmatig twee maal per jaar, de ene keer heen, de andere terug. Beroemd daarom is de monarch van Noord-Amerika, die in de herfst van het noorden uit naar het warme zuiden trekt, onder andere naar vaste plaatsen bij San Francisco waar ieder jaar op dezelfde bomen duizenden exemplaren neerstrijken. In het voorjaar vliegen de vrij grote en sterke vlinders weer naar het noorden. Dat ze daarbij nogal eens uit de koers raken, is begrijpelijk. Er zijn er wel aan de andere kant van de oceaan beland, onder andere in Engeland.

In onze streken komen eveneens trekkende vlinders voor, de atalanta bijvoorbeeld en de gamma-uil of de doodskopvlinder. Echte trekkers, zoals de monarch zijn ze niet; ze trekken aan het eind van de zomer namelijk niet weg, maar gaan in de winter vermoedelijk te gronde. In het voorjaar arriveren er echter weer volop exemplaren uit warmere gebieden, die zich de komende zomer ook voortplanten.

< >