Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Vleermuizen

betekenis & definitie

Zelfs mensen die nog nooit een vleermuis hebben gezien, laat staan er in de natuur mee hebben kennis gemaakt, hebben veelal een onverklaarbare angst voor de dieren. Vermoedelijk komt het door de vele griezelverhalen die er over deze vliegende zoogdieren in omloop zijn; in elke griezelfilm vinden wel een stelletje vleermuizen, of althans de schaduwen ervan, een ereplaatsje.

Waarbij we eerlijkheidshalve moeten toegeven dat er nogal wat soorten zijn die, wanneer men de kans krijgt ze eens goed te bekijken, een weinig vertrouwenwekkend om niet te zeggen monsterlijk uiterlijk hebben met vreemde uitwassen en meestal heel scherpe en venijnige tandjes. Hoe het zij, voor de mens is verreweg het merendeel van de 700 à 800 soorten niet gevaarlijk; een klein deel is het eigenlijk alleen indirect. De beruchte ‘vampier’ bijvoorbeeld, een zeven centimeter lange, van Chili tot Mexico voorkomende vleermuis. Met de vlijmscherpe snij- en hoektanden brengt het dier allerlei slapende dieren en soms ook mensen onmerkbaar een snee toe, waarna het te voorschijn gutsende bloed gulzig wordt opgelikt tot de vleermuis letterlijk rolrond is en zich nog maar heel moeilijk kan bewegen. Hij fladdert naar een schuilplaats en brengt daar een aantal dagen slapend en soezend door tot het bloed is verteerd en er een nieuw slachtoffer wordt gezocht. De mens voelt praktisch nooit iets van zo’n altijd ’s nachts afgelegd bezoek – alle vleermuizen zijn nachtdieren – omdat de snede snel, vakkundig en met uiterst scherpe apparatuur wordt toegebracht en de vleermuizen bovendien zulke zachte kussentjes aan voeten en handgewrichten hebben dat ze, ook al door hun geringe gewicht, volkomen ongemerkt op hun slachtoffer kunnen gaan zitten. Het bloedverlies is echter voor een mens of groot zoogdier volkomen te verwaarlozen. Het enige dat de vampier gevaarlijk maakt, is dat hij hondsdolheid kan overbrengen en nog enkele andere ziekten. Wat overigens niet alleen voor de vampier geldt. Er zijn meer vleermuizen die rabies kunnen overdragen. Bij een onderzoek in Amerika is gebleken dat bij een bepaalde soort van de zogenaamde bulvleermuizen vijftien procent van de gezond lijkende dieren met hondsdolheid was geïnfecteerd. Men schat dat dit voor meer dan de helft van de veertig in de Verenigde Staten voorkomende soorten geldt. Praktisch alle zoogdieren die met rabies besmet zijn, vertonen duidelijke ziekteverschijnselen; de vleermuizen is de infectie echter niet aan te zien.

Zij leven verder als gezonde maar heel gevaarlijke dragers. Wat men ertegen moet doen, is nog niet duidelijk. Door hun verborgen leefwijze zijn vleermuizen heel lastig te vinden. Bovendien is zelden met zekerheid te zeggen dat vleermuizen de boosdoeners zijn als er ergens hondsdolheid wordt geconstateerd. Uitroeien, zoals wel eens wordt geëist, is dan ook een onzinnige zaak. Het is trouwens onbegonnen werk gebleken, want toen men eens alle in een grot slapende exemplaren – enkele tienduizenden – had gedood, was de slaapplaats binnen zeer korte tijd weer met evenveel exemplaren bezet. De dieren waren, kennelijk aangetrokken door de ruime en geschikte huisvesting die er voorhanden was gekomen, vanuit de omgeving toegestroomd; het opengevallen gat was weer gevuld!

Vleermuizen zijn in twee grote groepen te verdelen, de in het algemeen grote soorten – meestal onschuldige vruchteneters – met de ►vliegende hond of kalong en de roezet als voorbeelden; en de kleine vleermuizen die merendeels leven van dierlijke kost, hoofdzakelijk insekten. Of deze indeling niet al te grof is, zal wel blijken naarmate men meer van de dieren te weten komt. Daar ze, op een enkele uitzondering na, allemaal nachtdieren zijn, kan men ze moeilijk bestuderen. Van de waarlijk monsterachtig uitziende hamerkopvleerhond uit Afrika, de grootste daar van zijn groep, werd tot voor kort aangenomen dat hij een onschuldige vruchteneter was. Nu weet men dat hij ook vogels, reptielen en andere vleermuizen eet. Er zijn talloze aanpassingen aan allerlei leefwijzen, variërend van de reeds genoemde bloeddrinkers tot specifieke honingeters die een lange snuit en tong hebben om nektar uit bloemen te peuren.

Zo goed als vleermuizen ’s nachts alleen of in groepen jagen, soms zeer grote, zo brengen ze ook de dag alleen of in troepen door. Beroemd zijn de Carlsbad-druipsteengrotten bij El Paso in het zuiden van de staat Nieuw-Mexico, waar honderdduizenden zogenaamde guanovleermuizen, hangende aan de achterpoten, op een vaste plaats aan het einde van een doodlopende gang de dag doorbrengen. Tegenwoordig schat men hun aantal op circa 300.000, maar vroeger schijnen er vele miljoenen te zijn geweest. Ze schijnen er al duizenden jaren te huizen, gezien de vijftien meter dikke laag mest – guano – die de bodem bedekt. Het bij zonsondergang als een gulpende golf uit de grot te voorschijn komen van de vleermuizen is een indrukwekkend en onvergetelijk schouwspel. Ze gaan op weg naar hun nachtelijke jachtgronden, vijftig tot tachtig kilometer van hun slaapplaats.

Die ‘woon-werk-afstand’ is niets ongewoons; er zijn talloze soorten die nog veel verder vliegen, soms honderden kilometers. En de soorten die er een voorjaars- en najaarstrek op nahouden, leggen wel afstanden van meer dan duizend kilometer af. Ze zijn er, als enige echt vliegende zoogdieren, goed voor toegerust. Tussen de sterk verlengde middenhandsbeentjes en vingers bevindt zich een dunne, sterke en zeer elastische huid die zich naar voren tot aan de hals en van achteren, via de achterpoten, tot aan de staart voortzet. Alleen de duimen en de voeten zijn vrijgebleven en dragen scherpe nagels die, de duimnagel, onder meer voor het klauteren en, de nagels aan de tenen, voor het ondersteboven hangen worden gebruikt. De beweging van de vlieghuid, die niet zomaar op- en neergaat maar een golvende, elliptische baan beschrijft, wordt uitgevoerd door de voorpoten.

Ofschoon het principe van de methode duidelijk van die van vogels verschilt, is de vlucht toch zeer effectief. Ieder die in de schemering wel eens vleermuizen achter insekten heeft zien jagen, heeft kunnen zien hoe behendig ze dat doen. Natuurlijk ondervinden de dieren daarbij veel steun van hun ‘sonar’, de ultrasone echopeiling waarbij ultrakorte geluidsgolven worden uitgezonden waarna de teruggekaatste echo wordt opgevangen. Aldus kan in het duister elk object, tot heel dunne draden toe, worden gelokaliseerd en vermeden of, als het prooi is, worden achtervolgd en gegrepen. Er worden bij de vleermuizen verschillende methoden toegepast: zeer korte, snel achtereen en in de keel opgewekte geluidsstoten van wisselende frequentie – van 30.000 tot 100.000 trillingen per seconde – en geluiden van gelijkblijvende frequentie, al naar gelang de soort variërend tussen 85.000 en 110.000 trillingen per seconde. Deze laatste ultrasone geluiden worden bijvoorbeeld door de hoefijzerneuzen via de merkwaardig gevormde neus uitgezonden.

De vleermuizen vormen zich met behulp van hun ‘sonar’ een zeer duidelijk ‘geluidsbeeld’ van hun omgeving. Ze behoeven maar één keer volgens een bepaald schema in een duistere ruimte rond te vliegen om de plaats van elk daar aanwezig object feilloos te kennen. Nooit zullen ze tegen een obstakel aanvliegen; zelfs tussen de in het duister draaiende schoepen van een ventilator weten ze heen te vliegen. Hoe meer men van vleermuizen te weten komt, des te meer blijkt dat hun wereld er een is van ontzettend veel geluiden – die echter voor het menselijk oor niet waarneembaar zijn. Het is duidelijk dat deze eigenschappen de vleermuizen tot de grootste vijanden van nachtelijk vliegende insekten maken. Er zijn insekten, enkele nachtvlinders, die zich ertegen gewapend hebben.

Zij dragen op de borst zeer gevoelige zenuwcellen waarmee de ultra-hoge tonen van de vleermuizen kunnen worden opgevangen. Zodra de vlinders deze ‘horen’, duiken ze snel weg om zich te verbergen.

De vruchtenetende vleermuizen moeten het helemaal van hun gezichtsvermogen hebben; zij bezitten de karakteristieke grote, ronde ogen van nachtdieren. Echopeiling hebben zij voor het opsporen van vruchten niet nodig; daarvoor hebben ze meer aan hun reukvermogen dat werkelijk voortreffelijk is en ze even feilloos naar hun maaltijd brengt als de sonar de andere soorten naar insekten.

De voortplanting van vleermuizen is helemaal aangepast aan het vliegende leven dat ze leiden en aan het voorhanden zijnde en voor iedere soort zeer specifieke voedsel. Wat wil zeggen dat de jongen geboren worden in die tijd waarin er veel voedsel is en dat kan per soort sterk variëren. Gewoonlijk wordt er maar één jong geboren dat over amper ontwikkelde vleugeltjes beschikt en zich daarom aan de vacht van de moeder vastklampt. De klauwtjes aan de achterpoten en duimen zijn echter naar verhouding vrij groot; daar moet de kleine dan ook vrijwel direct gebruik van maken om zich mee vast te houden. Tot voor kort meende men dat hoe groter de vleermuis, des te langer de draagtijd was. Vaak komt dat uit maar soms niet.

Grote vruchtenvleermuizen van 600 tot 900 gram blijken even lang te dragen als een klein insektenetertje van vijf à zeven gram, namelijk vijf tot zes maanden. Anderzijds is merkwaardig dat bij twee verschillende soorten, die allebei in hetzelfde gebied en milieu leven, hetzelfde voedsel gebruiken en hetzelfde gewicht hebben – zeven tot negen gram – de draagtijden sterk uiteenlopen, namelijk 155 tot 160 dagen bij de een en 50 tot 55 dagen bij de ander. En in beide gevallen is het jong zeer groot: 15 tot 25 procent van het gewicht van de ouders. Nog vreemder is dat bij één bepaalde Amerikaanse soort vleermuis de draagtijd in de verschillende kolonies en bovendien in verschillende jaren kan variëren van 56 tot 100 dagen. Of klimatologische omstandigheden of uitgestelde implantatie hierbij een rol spelen, is nog niet duidelijk.

Vleermuizen, althans de groep kleine soorten – waarbij er overigens talloze groter zijn dan menige kleine vruchteneter – komen overal ter wereld voor waar insekten zijn te vinden en dat is in praktisch elk land tussen beide polen; enkele eilanden uitgezonderd. De vruchtenetende vliegende honden leven in de tropische en subtropische streken van de Oude Wereld, met inbegrip van Australië.

Buiten de warme gebieden houden de vleermuizen, als ze niet naar warme streken trekken, een winterslaap. Beroemd in ons land zijn daarvoor de Zuidlimburgse mergelgroeven waar ’s winters een constante temperatuur van negen graden Celsius heerst en het bovendien voor de dieren voldoende vochtig is om niet uit te drogen. Duizenden exemplaren, onderverdeeld in een dozijn soorten, brengen er hun winterslaap door. Helaas worden het er steeds minder, eensdeels door het verdwijnen van geschikte schuilplaatsen – oude bomen, oude gebouwen – anderzijds door de vele vergiften waarmee men hun prooidieren, insekten, te lijf gaat.

Vijftien soorten vleermuizen komen er, min of meer regelmatig, in ons land voor, waaronder twee soorten hoefijzerneuzen. Het zijn eigenaardige, wat monsterachtig uitziende dieren met bladvormige aanhangsels aan de neus die als geluidstrechter dienen voor het opvangen van de hiervoor besproken ultrasone geluiden welke de dieren door de neus uitzenden. De andere in ons land voorkomende soorten zijn zogenaamde gladneuzen. Een van de meest algemene en talrijkste is de vrij grote laatvlieger, die in aantal alleen wordt overtroffen door de dwergvleermuis die men ook dikwijls bij schemering in de stad ziet jagen. En soms wel een geopend raam ziet binnenvliegen als hij een naar het licht trekkend insekt achtervolgt.

< >