Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Toerako’s

betekenis & definitie

De hele nacht hadden we, komende uit Nairobi, doorgereden en toen de ochtend begon te gloren, bevonden we ons in vrij open terrein in Oeganda. Niet alleen het nevelige landschap, rood oplichtend in de eerste zonnestralen, was een feest voor het oog, minstens zo boeiend was de ontwakende en overweldigende vogelschare.

Honderden, in de halve duisternis moeilijk te identificeren vogels vlogen tussen de langs de weg staande bomen heen en weer. Naarmate het lichter werd, kregen ze meer kleur voor het oog en ontvouwde zich een grandioos schouwspel van flitsend groen en vlammend rood: toerako’s. Toerako’s van verschillende soorten in aantallen zoals ik in heel Oost-Afrika nooit meer heb gezien. Honderden en honderden. Toen we stopten, was er op slag in onze naaste omgeving niet veel beweging meer. Het was even moeilijk, ze op de takken naast ons te onderscheiden – het sprankelend rood is bij rust onder de vleugels verdwenen, het groene verenpak en de veelal kleurige kop gaan helemaal op in het gebladerte.

Maar er waren er zo veel dat we ze niet konden missen. Op vrijwel elke tak zaten er een paar, nieuwsgierig ver naar voren gebogen om ons goed te kunnen bekijken, een typische toerakogewoonte. De vogels zijn zeer schuw en verraden hun aanwezigheid alleen door hun geluiden, zonder dat men ze zelf te zien krijgt. Maar als er op hun terrein iets vreemds gebeurt, komen ze steevast even kijken. Dat doen ze ook in de dierentuin. Gewone bezoekers vinden ze daar niet interessant meer, maar wanneer je een camera tegen het gaas drukt, komt de een na de ander in geruisloze vlucht op de dichtstbijzijnde tak zitten om de zaak eens goed te bekijken. Heel even maar, dan is hij in zijn fantastische warreling van groen en rood weer weg. Toerako’s zijn niet alleen bijzonder mooi van kleur en vorm, maar in vele opzichten ook heel interessant. Achttien soorten zijn er tussen Sahara en de zuidelijke Kaap in Afrika te vinden, de groenachtige soorten – de meeste – in allerlei soorten bosgebied, de anders gekleurde gewoonlijk in meer open of droog terrein. Hieruit zou men kunnen afleiden dat hun kleur een zekere aanpassing is aan de omgeving. Ze variëren in totale lengte van 40 tot 50 cm, waarvan 18 tot 22 cm voor rekening komt van de staart. Een uitschieter is de reuzentoerako die wel 70 cm haalt. De soorten vertonen veel kleurschakeringen, van groen met wat blauw tot purper met een beetje groen.

Bijna allemaal hebben ze een fraai getekende en getinte kop, onder andere met rood, geel en wit. En voorts een fikse, gebogen bovensnavel, een min of meer geprononceerde kuif en, op een enkele uitzondering na, haarachtige veren aan kop en borst. Ook hun voeten zijn eigenaardig; de buitenste teen staat meestal naar opzij maar kan naar believen meer naar achteren of recht naar voren worden bewogen. Ongetwijfeld danken de vogels daar hun opvallende snelheid bij het rennen en springen over de takken aan. Om allerlei redenen – onder andere overeenkomsten in de samenstelling van het eiwit van de eieren – heeft men ze met de koekoeken samen in één groep ondergebracht, ofschoon ze noch in uiterlijk, noch in gedrag op deze vogels lijken. Ze worden ook wel bananeneters genoemd, maar dat is erg misleidend omdat ze die vruchten slechts sporadisch consumeren.

Heel merkwaardig en uniek bij vogels is de herkomst van het groen en rood van hun verenpak. Groen is bij vogels of een structuurkleur – wat wil zeggen dat de tint door lichtbreking ontstaat – of wordt gevormd door bepaalde kleurstoffen, onder andere gele carotine en melanine. Toerako’s hebben hun groene kleur echter te danken aan turacoverdine, een groen pigment waarvan de samenstelling nog niet helemaal duidelijk is maar dat vermoedelijk koper en ijzer bevat. Het schitterende rood, dat voornamelijk onder de vleugels zit en alleen zichtbaar is tijdens het vliegen, wordt veroorzaakt door turacine, een koperhoudende kleurstof, die uniek is in de hele dierenwereld. Nog vreemder is dat die rode kleurstof … uitwasbaar is! Althans met water dat alkalische stoffen bevat, gewone zeep bijvoorbeeld. Of, zoals proeven uitwezen, ammoniak, waarvan één deel op twee miljoen delen water voldoende is om een toerakoveer te ontkleuren.

En dat bracht tevens de oplossing van een al anderhalve eeuw oud vraagstuk of toerako’s kunnen ‘schoonregenen’. Bij een gewone regenbui gebeurt er niets, maar tijdens hevig onweer komt ten gevolge van elektrische ontladingen een geringe hoeveelheid ammoniak in de atmosfeer vrij die, opgenomen door het regenwater, het turocine soms wel schijnt op te lossen. Ook in de uitwerpselen van dieren zit ammoniak. Wanneer dit aanwezig is op boombladeren, door de regen wordt opgelost en vervolgens op een toerako terechtkomt, kan de concentratie voldoende zijn om de vogel op te bleken. Hetzelfde gebeurt als de toerako baadt in een bak water waarin hij of een ander dier zijn ontlasting heeft laten vallen.

Over het gedrag van toerako’s in het wild is – als gevolg van hun schuwheid – nog maar weinig bekend. In gevangenschap doen ze het vrij goed en wordt er ook, zij het heel zelden, mee gekweekt, al gebeurt dit de laatste jaren vaker dan vroeger. In Artis hebben we het broeden en grootbrengen van een der soorten, de purperkuiftoerako (Tauraco porphyreolophus), tamelijk goed kunnen gadeslaan. Het nest was in een holte bovenin een grote rechtopstaande boomstam gemaakt, tussen de resten van enige kort afgekapte takken. Veel was er daardoor niet te zien en om de zaak niet te verstoren, is er ook geen poging gedaan om vanaf een laddertje een blik in de broedplaats te slaan.

Beide ouders broedden om beurten gedurende 23 dagen op de twee eieren, die beide uitkwamen. Een van de twee jongen is helaas na enkele weken gestorven. Het voeden van de jongen werd eveneens door beide ouders gedaan. Een hoeveelheid voedsel, naar kleur en substantie te oordelen voornamelijk banaan, was in de krop kennelijk tot een taaie, goed samenhangende massa gekneed, waarvan een jong een stukje mocht afhappen. De oudervogel trok de rest terug, maakte er in de snavel weer een langwerpige kluit van en hield deze het jong weer voor, net zolang tot de kleine genoeg had. Het overgebleven jong groeide uitstekend.

Na een week of vier zat het al aardig in de veren en werd onder de vleugels het eerste rood zichtbaar. Spoedig daarna klauterde het in de buurt van het nest rond.

< >