Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Tijger

betekenis & definitie

Zoals aan de effen bruine kleur van de leeuw is te zien dat hij de open vlakten tot woongebied heeft, zo zeggen de dwarsstrepen op het lichaam van de tijger dat deze zich thuisvoelt in het lange gras en het struikgewas langs bosranden, waar hij door zijn tekening nauwelijks opvalt. Anders dan bij de leeuwen, waar de verschillende rassen onderling niet veel verschillen, loopt het uiterlijk van de tijger al naar gelang de plaats van voorkomen, wel uiteen.

Met dien verstande dat ze aan de grenzen van hun woongebied min of meer in elkaar ‘overlopen’. Men kan daar dan van zekere ‘mengsels’ van verschillende rassen spreken. Zelfs in het centrum van hun woongebied tonen de vormen niet altijd eenzelfde beeld. De beroemde Bengaalse of koningstijgers bijvoorbeeld, die hun centrale verspreidingsgebied in India en Indochina hebben, kunnen onderling zichtbaar van elkaar verschillen. Er zijn zwaarlijvige en slanke, lang- en kortharige, oranjerode en bruingele exemplaren. Vroeger beschouwde men Siberische, Sumatraanse of Bengaalse tijgers wel als aparte soorten, maar daar is men reeds lang van teruggekomen.

Er is maar één soort, onderverdeeld in een aantal ondersoorten of rassen. De Siberische is de grootste, direct gevolgd door de Bengaal. Deze twee zijn, met een lengte van staart- tot neuspunt van 2.70 tot 3.50 meter, tevens de grootste vertegenwoordigers van de kattenfamilie. De grootste leeuw verslaan ze met een flinke neuslengte. De kleinste rassen komen voor op Sumatra en Java. Van de Javaanse tijger schijnen nog hooguit tien exemplaren in een reservaat te leven.

In westelijke richting, tot Iran en Kaspische Zee, leven ook enkele ondersoorten, althans restanten ervan, evenals aan de andere zijde van het woongebied, in Mantsjoerije en Korea. Overal zijn ze op hun retour. In India, hèt land van de tijger, wordt het totale aantal niet boven de 2500 geschat. Beangstigend weinig. Gelukkig wordt er met de katten in gevangenschap goed gefokt en zal er mede daardoor voor uitsterven niet hoeven te worden gevreesd. Men zal er in de dierentuinen wel voor moeten zorgen dat er geen vermenging van de rassen plaats heeft en elk type tijger in stand wordt gehouden. Tijgers leven in de meest uiteenlopende gebieden, broeiend hete mangrovebossen, woestijnachtige steppen, koude naaldbossen met ’s winters dikke pakken sneeuw en tot meer dan 3000 meter hoog in het gebergte met eeuwig ijs rondom. Om van het ene berggebied naar het andere te komen, trekken ze over 4000 meter hoge bergpassen. Van het noorden naar het zuiden is er een aanzienlijk verschil in grootte en kleur. De noordelijke rassen zijn de grootste en hebben een langharige, lichte vacht. In het uiterste zuiden zijn ze klein, kortharig en donker.

Het is begrijpelijk dat de leefwijze van een tijger in het hooggebergte anders is dan die van een exemplaar in moerasbossen of een klein reservaat. Alleen al de voorhanden zijnde prooi stelt zijn bepaalde eisen aan de jacht. Daarom is het moeilijk een overzicht te geven van het gedrag van de tijger in het algemeen. Trouwens, net als van leeuwen – ook dieren die iedereen kent – weet men eigenlijk nog maar bitter weinig van het doen en laten van tijgers. Het is vooral de Amerikaanse zoöloog dr. George Schaller geweest, die in recente tijd voor wetenschappelijk verantwoorde gegevens heeft gezorgd dank zij een langdurig onderzoek in India.

Tijgers zijn schuwe dieren die het liefst onopvallend hun weg gaan, veelal alleen. De mens wordt zoveel mogelijk gemeden, behalve dan door de beruchte ‘menseneters’, tijgers die zich hebben gespecialiseerd in het eten van mensen. Zij hebben de vreemde, rechtoplopende figuur, die zij van nature niet als prooi beschouwen, door een of andere oorzaak als een gemakkelijk verkrijgbare, smakelijke hap leren kennen. Meestal zijn het oude dieren, of exemplaren die een lichamelijk gebrek hebben en daarom noodgedwongen aan mensen beginnen. Anderzijds kan het ook de gelegenheid zijn die de menseneter schept; worden er in door tijgers bevolkt land door mensen werkzaamheden verricht, dan kan een onverwachte ontmoeting tussen beide partijen nauwelijks uitblijven. Voelt de tijger zich bedreigd en valt hij aan, dan zal hij ervaren dat er van de mens eigenlijk weinig gevaar is te duchten en dat hij er best eens een uit eigen beweging kan pakken.

Zulke menseneters schijnen bijzonder slim te werk te gaan. Ze laten zich niet zien en gaan groepjes mensen uit de weg. Het lijkt of ze een soort extra zintuig hebben dat hun vertelt wie ze moeten mijden en wie ze rustig kunnen aanvallen en oppeuzelen.

Een in dit opzicht berucht deel van India is het dichtbeboste eilanden- en schiereilandengebied Sunderbans aan de monding van de Ganges. Het zijn de tijgers uit dit gebied die van oudsher als de echte ‘Bengaalse koningstijgers’ worden beschouwd. En die zich sinds mensenheugenis hebben toegelegd op het eten van mensen. Ook nu nog vormen ze een doorlopende bedreiging voor de daar werkende houthakkers en honingzoekers. Volgens onofficiële cijfers werden er in 1965 maandelijks gemiddeld 65 mannen gegrepen. De tijgers bleken, zonder zelf gezien te worden, uren lang op de loer te liggen tot een van de houthakkers zich even verwijderde.

Normaal besteden de gestreepte katten het grootste deel van hun tijd aan de jacht, die gewoonlijk ’s nachts plaats vindt. Alleen als ze erge honger hebben of als er jongen zijn, gaan ze ook overdag op pad. Het blijkt niet eens zo eenvoudig voor ze om aan de kost te komen. Volgens dr. Schaller was er op elke twintig of dertig pogingen om buit te bemachtigen maar één die slaagde. De kat moet voldoende dekking – struikgewas, hoog gras en dergelijke – hebben om dicht genoeg bij de prooidieren te kunnen komen.

Daarna volgt een snelle sprint van hooguit een meter of vijfentwintig. Bij een langere ren moet de tijger het dikwijls tegen de snelheid van zijn slachtoffers – herten, antilopen – afleggen. De meeste dieren die hij in de klauwen krijgt, zijn derhalve jong of tamelijk oud. Van wilde runderen, gaurs bijvoorbeeld, worden voornamelijk de kalveren gegrepen.

Vaak komt het voor dat de tijgers honger lijden. Dan grijpen ze alles wat op hun weg komt; apen, vogels, kikkers, eieren en zelfs insekten. Ook aas wordt gegeten. Een geliefkoosd hapje is het stekelvarken. Talloze tijgers hebben door de aanval op zo’n dier na kortere of langere tijd het leven verloren, of omdat ze niet meer konden lopen door in de poten achtergebleven stekels, of omdat ze niet meer konden eten door pennen in het tandvlees. Ook hebben de stekels heel wat maag- en darmperforaties veroorzaakt.

Bekend is dat zulke gehandicapte tijgers nogal eens menseneters worden. Ondanks alles mijden de tijgers de gevaarlijke prooi niet. Steevast zal hij proberen een gevonden exemplaar met een tik van een poot ondersteboven te gooien ten einde hem bij de minder beschermde buikzijde te kunnen grijpen.

Naar een onderzoek van hun uitwerpselen uitwees, eten tijgers in sommige jaargetijden vruchten en noten. En ook gras, duidelijk veel meer dan met hun prooi naar binnen zou zijn gegaan. Waarom ze dit doen, is een punt van onderzoek. De gedachten gaan in de richting van een ‘medicijn’ tegen bepaalde ingewandsparasieten.

De prooi wordt overweldigd op dezelfde wijze als alle katten dat gewoonlijk doen: bespringen, het slachtoffer tegen de grond werken, bij de keel grijpen en deze zo lang dichtknijpen tot de prooi is gestikt. Kleine dieren worden gedood door een beet in de nek of door de schedel. Grote breken soms de nek wanneer ze tijdens de vlucht door de tijger ten val worden gebracht. De katten blijven bij hun prooi tot al het eetbare is verzwolgen. Bij een rund of een groot hert kan dat wel een week zijn; iedere nacht werkt één tijger er circa 25 kilo van weg. Van een 150 kilo wegende buffel, zo zegt Schaller, was, nadat twee tijgerinnen en vier éénjarige welpen er een nacht van hadden gegeten, 54 kilo botten, ingewanden en dergelijke over.

Gemiddeld hadden ze ieder dus 16 kilo vlees opgepeuzeld. Zoveel krijgen ze niet iedere dag. Over het gehele jaar genomen consumeren Bengaalse tijgers 2000 tot 2500 kilo vlees, dat is vijf en een half tot zeven kilo per dag. Iets meer dan in de dierentuin, maar daar behoeven ze er niet voor te werken. In de natuur leggen ze al gauw iedere nacht tussen de vijftien en dertig kilometer af, zonodig aanzienlijk meer. Anders dan tot voor kort werd gedacht, namelijk dat tijgers geheel solitair leven en elkaar alleen in de paartijd ontmoeten, is gebleken dat er wel degelijk contact is tussen de bewoners van een gebied.

Als ze elkaar ’s nachts ontmoeten, worden er vriendelijke begroetingen uitgewisseld. Ook door brullen houden ze contact met elkaar, tot over enkele kilometers afstand. De mannetjes zijn elkaar niet zo vriendelijk gezind als ze op elkaars territorium komen waarvan de grenzen door geurvlaggen – tegen allerlei obstakels gesprenkelde urine – worden aangegeven. Jagen doen ze wel alleen, maar als er door een tijgerin een flinke prooi is bemachtigd, mogen andere tijgerinnen er wel van meeëten. Schaller maakte mee dat een tijgerman rustig een paar uur bleef wachten bij een etende tijgerin. Ondertussen gaven haar jongen hem kopjes.

Pas toen zij de buik vol had, schoof hij aan de dis. De rechten van een tijgerin op haar prooi schijnen gewoonlijk door soortgenoten te worden geëerbiedigd, ook al staan deze hoger op de maatschappelijke ladder. In het algemeen leven tijgers wel solitair maar ze zijn niet asociaal.

De een tot zeven, gewoonlijk twee tot vier, jongen worden in een hol geboren. Bij het opgroeien hebben de grootste welpen de meeste rechten. Ze drinken het eerst en krijgen ook het eerst vast voedsel. De kleintjes moeten soms wachten – en als er weinig voedsel is, krijgen ze niets. Wat een belangrijke doodsoorzaak bij welpen is. Het komt in de natuur dan ook maar zelden voor dat er meer dan drie jongen groot komen.

Het eerste halfjaar zijn de diertjes geheel van de moeder afhankelijk, daarna gaan ze mee op jacht om ‘het vak te leren’. Als ze ongeveer een jaar oud zijn, gaan vooral de mannetjes er ook alleen op uit; de wijfjes moeten het wat langer van de moeder hebben. Met een leeftijd van omstreeks zestien maanden kan een mannetje net zo bedreven in de jacht zijn als de moeder. Een paar maanden later staat hij op eigen benen, niet omdat er ruzies ontstaan, maar om te voldoen aan het aangeboren verlangen solitair te leven. De wijfjes volgen een maand of drie, vier later.

In de dierentuin, waar de kunst van het jagen niet behoeft te worden geleerd, gaan moeder en kroost eerder van elkaar. Daar kan een wijfje derhalve ieder jaar nakomelingen krijgen. En dan kan het oplopen. Een tijgerin in Artis had in zes jaar tijd achttien jongen waarvan er veertien gezond opgroeiden. En toen was ze nog ‘in de bloei van haar leven’. In de dierentuin van Dakar bracht een tijgerin in haar lange leven van twintig jaar en zeven maanden 32 jongen ter wereld. Een exemplaar in Blijdorp kreeg er 26; haar laatste toen ze zeventien was.

Totale lengte Bengaalse tijger 2.80-3.30 m; staart 75-90 cm; schouderh. 90-100 cm; gew. 175-225 kg, soms tot 300 kg. Wijfjes kleiner. Sumatraan is 50-80 cm kleiner.

Bruingeel tot roodbruin met verticale zwarte strepen, buik lichter.

Voedsel: Alles wat dierlijk is; soms noten, vruchten en gras.

Draagtijd 104-110 d; 1-7, meestal 2-4 jongen. Oogjes aanvankelijk meestal dicht en na ca 10 d open.

Tijger en leeuw zijn te kruisen; nakomelingen heten liger of tigon.

Tiger • Tiger • Tigre

Panthera tigris.

< >