Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Seriëma

betekenis & definitie

Het was in een vallei in Argentinië dat onderzoekers bij opgravingen skeletdelen vonden van reeds miljoenen jaren uitgestorven dieren. Het waren niet alleen overblijfselen van zoogdieren zoals grote, sabeltandachtige vleeseters en olifantachtigen, maar ook van vogels.

Aan de hand van schedels en botten heeft men kunnen vaststellen dat er in Zuid-Amerika eens vleesetende en niet tot vliegen in staat zijnde vogels hebben geleefd met zware poten en een kolossale snavel – die eerder de naam bek verdient. Het is niet onmogelijk dat ze zich, ook alweer in de loop van miljoenen jaren, van tamelijk kleine tot reusachtige dieren hebben ontwikkeld van ver over de twee meter hoog en met ‘snavels’ van tegen de halve meter lang. Na de opgang volgde de neergang. De reuzenvogels waren, om het populair te zeggen, wel flink uitgegroeid maar waren wat leefwijze betreft niet met hun tijd meegegaan. Er verschenen andere dieren, voorgangers van de huidige poema’s en jaguars bijvoorbeeld, roofdieren die op meer efficiënte manier hun prooi wisten te bemachtigen en dientengevolge de vogels – vreemde beeldspraak – geheel overvleugelden. Het gevolg was dat de vogels uitstierven. Of toch niet helemaal. Want thans leven er in Zuid-Amerika nog vogels die, ofschoon kleiner van stuk, een aantal kenmerken van de vroegere bewoners dragen: de seriëma’s of cariama’s. Het staat vrijwel vast dat zij verre achterneven en -nichten van die oerbewoners zijn. Twee soorten zijn er, de bosbewoner, de chunja of Burmeister-seriëma en de meer bekende seriëma die zich op de boomsteppen ophoudt. De seriëma’s zijn merkwaardige, eenvoudig grijsbruin gekleurde vogels met een grappige kuif op de kop, een stevige snavel en een paar lange poten. Ofschoon ze kunnen vliegen, wordt het weinig gedaan. Zelfs bij gevaar schieten ze hard rennend het hoge gras in, waar ze dank zij hun schutkleur moeilijk zijn te ontdekken. Als ze overdag voor een dutje in een boom zijn gevlogen – de nacht brengen ze daar allemaal door – gaan ze er bij gevaar niet door de lucht vandoor maar fladderen ze naar de grond om daar weg te rennen.

Gewoonlijk leven ze in paren. Zijn er jongen – doorgaans twee – dan blijven die gedurende de winter bij de ouders. Gezamenlijk trekken ze dan over de pampa’s, vaak grote afstanden afleggend, vooral de exemplaren die de zomer in bergachtig gebied – tot meer dan 1500 meter hoogte – hebben doorgebracht en de komende winter ontvluchten. In de broedtijd schijnen ze vaste nestelgebieden op te zoeken. Daar houdt het mannetje zijn baltsdans, die veel doet denken aan die van de trappen en kraanvogels. Met gespreide vleugels en opgeheven staart springt hij om zijn wijfje heen. Ondertussen slaken de dieren gezamenlijk de vreemde, harde kefgeluiden, die ze ook in gevangenschap dikwijls laten horen.

Opvallend is hun gelijkenis met de grotere Afrikaanse secretarisvogels. Ze zijn in het geheel geen familie van elkaar en nemen allebei een aparte positie in de vogelwereld in. De seriëma’s vormen een exclusief groepje in de buurt van kraanvogels, trappen en zonnerallen; de secretarisvogels hebben een eigen plaats bij de roofvogels. Toch hebben ze in uiterlijk en gedrag veel gemeen. De Afrikanen staan bekend om de behendige manier waarop ze slangen doden, de seriëma’s doen het op soortgelijke wijze. Interessant is dat beide vogelsoorten aan de binnenste teen van elke voet een lange scherpe nagel hebben met behulp waarvan moeilijk hanteerbare prooi goed kan worden vastgehouden zodat er met de snavel stukken van kunnen worden afgerukt.

Wellicht is het feit dat ze allebei op open terrein leven en zich hebben gespecialiseerd in het vangen van dezelfde prooidieren, de reden van de gelijkenis. Specialisatie vereist bepaalde hoedanigheden in gedrag en lichaamsbouw en het is in de dierenwereld heel gewoon als deze zich geheel onafhankelijk van elkaar op soortgelijke wijze ontwikkelen. Een verschil is dat de secretarisvogel zich uitsluitend aan dierlijke kost heet te houden terwijl de seriëma ook plantaardig voedsel nuttigt, hoofdzakelijk vruchten.

De biologen Kooy en Van Zon hebben in Artis ontdekt dat seriëma’s verzot zijn op eieren en deze op zeer doeltreffende wijze kapot maken. Eieren met dunne schaal beten ze met de krachtige snavel kapot. Hadden ze een exemplaar met een hardere schaal dan namen ze deze in de snavel en lieten hem op de grond vallen. Was dat niet voldoende om de schaal te kraken, dan liepen ze met het ei in de bek naar een steen en lieten het daarop vallen. Toen de proeven met een kalkei werden gedaan, bleken de vogels dit moeilijk stuk te krijgen ding met steeds toenemende kracht op de steen te gooien. Ze lieten het ei dus niet passief vallen, maar smeten het zo hard ze konden neer. Opvallend was dat de vogels het ei steeds op het juiste moment loslieten, zodat het niet voor of achter maar precies op het beoogde doel kletterde.

In de literatuur wordt enkele malen gewag gemaakt van gooigedrag met vlees en hagedissen. De vogels gooiden deze prooi eveneens tegen de grond, maar zodanig dat een stukje van het voedsel in de klemvast gehouden snavel achterbleef.

In gevangenschap zijn seriëma’s doorgaans rustige volièrebewoners. Slechts af en toe komen ze uit de plooi. Een vaste tijd is er niet voor; wekenlang vallen ze niet op en dan ineens, meestal ’s morgens, beginnen ze met een paar korte, blafachtige kreten. Gedurende één of twee minuten slaken ze om beurten zo’n losse korte en hoge schreeuw. En dan trekt er een de lange hals in, buigt de kop ver naar achteren en met wijd geopende snavel stoot hij een serie van laag tot hoog oplopende kreten uit. De anderen vallen direct in, waardoor er gedurende een minuut of drie een hels concert ontstaat, dat van dichtbij niet om aan te horen is en de oren pijnigt.

Door niets laten de vogels zich afleiden, harder en harder gaat het tot ze bijna niet meer kunnen. Half stikkend worden de laatste klanken schor en kennelijk met veel moeite uit hun keelgat geperst. En dan is het voorbij en gaan ze gewoon door met hetgeen vóór het concert werd gedaan. De eerste paar uur volgt er geen herhaling maar zodra ze ‘op adem’ zijn, beginnen ze opnieuw. Tenminste die dag. En misschien ook de volgende dagen. Maar het kan ook best zijn dat men ze in weken niet hoort.

Totale lengte 70-90 cm; hoogte 65-75 cm.

Grijsbruin; veren hebben donkere en lichte dwarsstreepjes. Borst en buik lichter. Vleugels en staart donker met witte dwarsstrepen. Pruikje donkere, sprietachtige veren bij snavelwortel. Rode snavel en poten.

Voedsel: Insekten, reptielen (slangen), kleine zoogdieren en vogels, eieren, maar ook bessen, zaden enz.

Eenvoudig takkennest op grond, in lage bomen of struiken; 2 eieren, zelden 3; broedtijd 24-26 d; beide ouders broeden.

De bosvorm, de chunja of Burmeister-seriëma, is kleiner. Behoren tot de kraanvogelachtigen.

Cariama • Seriëma • Sériema, Cariama huppé

Cariama cristata.

< >