Het zijn er niet veel, maar de enkele dieren die de mens aan zich heeft weten te binden, hebben een geweldige invloed op zijn leven gehad. Afgezien van meer plaatselijke huisdieren als Indische waterbuffel, kameel, dromedaris, lama en andere, zijn het vooral paard, koe, hond, kat, schaap en geit die bepalend zijn geweest voor het bestaan van de grote meerderheid van de wereldbevolking.
Om ons tot de schapen en geiten te bepalen: er is vrijwel geen land ter wereld of ze zijn er te vinden, meer nog dan de wat kieskeuriger huiskoe. Om allerlei redenen worden ze gehouden, om hun wol, om hun vlees, hun melk, hun huid – of zomaar als statussymbool. Massa’s troepen magere geiten terroriseren vele streken van het Afrikaanse land en klimmen zelfs in bomen om er het laatste sprankeltje groen weg te vreten. Anderzijds zijn er de vele tientallen miljoenen schapen van Australië, evenzovele leveranciers van immense hoeveelheden wol. Zowel schaap als geit zijn voortgekomen uit geheel wilde soorten en zijn in de loop der eeuwen zodanig selectief voortgekweekt dat ze aan alle gestelde eisen voldoen. De geit is hoofdzakelijk melkleverancier – het mooie leer dat er van zijn huid wordt gemaakt is een welkome bijzaak. Er zijn er in Zuid-Azië maar een paar, die de mens van wol voorzien. Waarschijnlijk heeft onze huisgeit als stamvorm de bezoargeit, een wilde geitesoort die in een aantal vormen leefde – en hier en daar nog leeft – in een gebied dat zich van Kreta uitstrekte over Perzië tot aan Pakistan. Andere wilde geiten zijn de steenbokken uit Europa, Midden-Azië, Nabije Oosten en een gebied langs de Rode Zee in Afrika. Ze lijken allemaal erg veel op elkaar; de voor ons bekendste is de ►alpensteenbok.
Zeer fraaie vertegenwoordigers van de geitengroep zijn ook de markhoors van het Aziatische hooggebergte. Om de merkwaardig schroefachtig gedraaide, zeer zware hoorns worden ze ook wel schroefhoorngeiten genoemd.
Net zo’n beetje tussen de echte geiten en de schapen in staan de ►tedals of manenschapen uit Afrika alsmede de thargeiten en blauwschapen uit Azië.
Echte wilde schapen zijn de mouflons, stamouders van alle tientallen schaperassen die wij als huisdieren hebben. Ze hebben een enorm verspreidingsgebied dat zich van Europa – Corsica – uitstrekt over vrijwel geheel Voor- en Centraal-Azië. In Noord-Amerika en Oost-Azië (Siberië) wordt hun plaats ingenomen door een naaste verwant, het dikhoornschaap.
De Europese vorm, die meestal ook ►mouflon wordt genoemd, is een van de vele ondersoorten. En tevens met zijn schouderhoogte van 70-80 centimeter de kleinste. De grootste zijn de argalischapen van het Centraal-Aziatische hoogland, prachtige dieren met een schouderhoogte van 125 tot 130 centimeter en een gewicht van ver over de 200 kilo. Bepaald indrukwekkend kunnen bij oudere bokken de sierlijk naar achteren gebogen hoorns zijn. Van een der vormen, het Marco-Polo-schaap of pamirschaap, heeft men, langs de bocht gemeten, eens een lengte van iets meer dan 1.90 meter gevonden; de hoorn had aan de basis een omtrek van bijna 41 centimeter.