Na de wintermaanden vrij zwemmend en jagend in de open zee te hebben doorgebracht, trekken de rots- of kuifpinguïns in september of oktober bij miljoenen naar een aantal in de zuidelijke zeeën gelegen kleinere eilanden. Het is voorjaar en de broedtijd nadert.
Eerst gaan de mannetjes aan land. Langs diep in de rotsen uitgesleten en kennelijk eeuwenlang voor hetzelfde doel gebruikte paden, waggelen ze naar hun broedplaatsen, enorme kolonies soms van honderdduizenden nesten. Zonder aarzelen zoekt ieder het nest op dat hij ook het voorgaande jaar in gebruik had. Een week, veertien dagen later komen de wijfjes. Ook zij stevenen regelrecht op hun vertrouwde nest – en eigen mannetje af. Vrij snel daarna wordt het nestkuiltje in orde gebracht en vindt, na veel ceremonieel, de paring plaats. Een paar weken later komen de eieren. In het begin schijnen de partners zo verrukt te zijn dat ze om beurten een aantal uren broeden.
Het ei wordt daartoe op de zwemvliezen gelegd, waarna er een huidplooi, een soort broedbuidel, overheen wordt gestulpt. Na een week heeft de man er genoeg van, hij gaat naar zee om te eten en komt na veertien dagen terug. Dan is het de beurt aan het wijfje om vis te gaan vangen. In die tijd broedt meneer. Een paar dagen voor het ei moet uitkomen is het wijfje weer ter plaatse. Samen wachten ze tot het kuiken te voorschijn komt, een klein donsballetje dat op de voeten van een der ouders komt te zitten.
De man blijft gedurende de volgende vier weken constant, zonder eten, bij het nest; het wijfje haalt voedsel voor de kleine. In die tijd groeit het jong flink en scharrelt het al geregeld van het nest af. Langzamerhand beginnen alle jongen van de kolonie zich in steeds wisselende groepen van twintig of dertig stuks te verzamelen. Beide ouders gaan nu naar zee om voedsel voor de steeds meer vragende maag van de kleine te halen.
De jongen blijven achter onder de zorg van exemplaren die om de een of andere reden niet hebben gebroed. Ze worden wel allemaal door hun eigen ouders gevoed, die hun kind feilloos in de massa weten te vinden. Inmiddels beginnen de kuikens te ruien tot ze, een week of tien oud, in een glad jeugdkleed zijn gehuld. Dan trekken ze met de ouders naar zee. De laatste blijven nog een week of vier, vijf in de buurt om zich lekker dik en vet te eten, want ook zij moeten ruien. Dat gebeurt op hun eigen nestplaats.
Alles bij elkaar neemt het ongeveer vijf weken in beslag. Eind april duiken ze zwak en uitgehongerd de zee in. Tot oktober …
■ Totale lengte 50-55 cm; hoogte ong. 30 cm; gew. 2-3 kg.
Na rui kop, hals, rug en bovenzijde zwempoten blauwgrijs, later bruiner. Rest lichaam wit. Roze poten, rode snavel. Bij snavelhoeken ontspruiten goudkleurige pluimen die over ogen opzij en naar achter steken.
Voedsel: Vis.
Broedt in kolonies, vaak zeer grote; dikwijls op dezelfde plaats als voorgaand jaar. Meestal 1 ei, soms 2, maar slechts 1 jong. Broedtijd 33-35 d; in koude gebieden misschien langer, 41-42 d. Jongen hebben donker donspakje. Met 10 weken geruid (jeugdkleed) en naar zee.
Zie ook pinguïns.
Rockhopper • Felsenpinguin • Gorfou sauteur
Eudyptes crestatus.