Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Pythons

betekenis & definitie

Maar liefst zeven sterke mannen kwamen er aan te pas toen in Artis een uit Azië afkomstige netpython, de grootste van de pythonfamilie, naar een ander verblijf moest worden overgebracht. Zeven mannen – niet in de eerste plaats omdat het dier zo zwaar was, maar om het gestrekt te houden, de enige manier om de enorme kracht van de slang in toom te houden.

Daarbij werd hij door de eerste man stevig achter de kop vastgehouden opdat de slang zich aan niets of niemand kon vastbijten. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt hem te meten: 5.53 meter. Een ‘kleintje’ nog maar want de netpython wedijvert met de Zuidamerikaanse ►anaconda of waterboa om de eer, de langste slang ter wereld te zijn. Een van de grootste lengten, ooit bij een netpython in gevangenschap gemeten – de dierentuin van Pittsburgh – was ruim 8.70 meter. Deskundigen achten het niet uitgesloten dat in de natuur exemplaren van tegen of boven de tien meter kunnen voorkomen. Niet alle pythons worden zo groot. De Afrikaanse rotspython of hiëroglyfenslang kan vermoedelijk wel tegen de zeven meter worden maar zes is al zeldzaam. Bij een tijgerpython uit Voor-Indië en het zuiden van China is een lengte gemeten van 6.60 meter, maar ook voor deze geldt dat een exemplaar van een meter korter al uitzonderlijk is. De Westafrikaanse koningspython is een kleintje en wordt hooguit 1.20 meter.

Echt gevaarlijk voor de mens kan men de grote pythons niet noemen – trouwens geen van de grote zogenaamde wurgslangen. Slechts wanneer zo’n dier zich in uiterste nood bevindt, zal het een volwassen mens aanvallen, omstrengelen en doden. De slangen zijn niet agressief en hebben er geen enkel belang bij, een prooi te grijpen die te groot is om op te eten, of dit nu een mens is of een groot zoogdier. Het is zelfs in hun nadeel want zo’n dode, die toch door de slang moet worden achtergelaten, lokt allerlei dieren aan welke ook een slang niet versmaden. Er zijn slechts enkele gevallen bekend waarin een mens door een python werd gedood. Wel is het voorgekomen, mogelijk een paar maal, dat een kind door een netpython werd verslonden. Hoe afgrijselijk dit op zichzelf ook is, het feit dat die paar keer geboekstaafd staan, vormt meer dan voldoende bewijs dat het een zeer hoge uitzondering is en dat men de dieren rustig als ongevaarlijk kan beschouwen.

Echt aanvallen – en dan heel efficiënt – doet de python alleen de voor hem geschikte prooi – van knaagdier tot antilope, al naar gelang zijn maat. Hij wacht deze gewoonlijk langs een wildpad op. De snelheid waarmee de slang toeschiet als de buit op ongeveer een kwart van zijn eigen lengte is genaderd, kan niet met de ogen worden gevolgd. In een flits bijt het dier zich met de vele scherpe tanden in het slachtoffer vast, waarna het zich er razendsnel omheenwikkelt. Vervolgens wordt de prooi verstikt, losgelaten en, de kop eerst, naar binnen gewerkt, zoals in het hoofdstuk ‘slangen’ is beschreven. Bij de grote pythons kan de prooi aanzienlijk zijn, tot dieren met een gewicht van meer dan vijftig kilo toe.

Een tijgerpython van net vier meter, die in India door houthakkers was gedood, bleek een hert van ruim tachtig centimeter lengte te hebben opgeslokt. Een netpython in de dierentuin van Pittsburgh weigerde iets anders te eten dan biggen. Die hij prompt kreeg. In elf jaar verdwenen in 68 voedingen evenzovele biggen door zijn keelgat, dus één per twee maanden, met een totaalgewicht van ongeveer 900 kilo. De zwaarste big woog bijna 25 kilo. De prooi was gemiddeld in 64 minuten door de python verzwolgen.

De lastigste eter, althans in gevangenschap, is de ‘kleine’ koningspython. Vaak weigert dit dier te eten. De oorzaak kan zijn te lage temperaturen, ziekte, ongeschikt voedsel. Meestal echter is het de overgang naar het nieuwe, andere milieu dat de slang geen voedsel doet nemen. Vasten kan een slang lang volhouden, zó lang soms dat het maag-darmkanaal degenereert en het dier niet meer in staat is een prooi te verwerken. Die toestand moet natuurlijk worden voorkomen.

In Artis hebben dergelijke slangen verscheidene malen een dwangvoeding gekregen. De dieren werd door middel van een trechter en een tot in de slokdarm gestoken slang een vloeibaar mengsel van fijngeslagen runderhart en rauwe eieren ingegoten.

Een voedselweigering behoeft overigens niet altijd een minder goed teken te zijn. Wanneer een wijfje eieren heeft gelegd en zich er voor het uitbroeden zorgzaam omheen heeft gewikkeld, eet ze niet aleer het kroost ter wereld is. Dat duurt twee tot drie maanden, al naar gelang de soort en de heersende temperatuur; onder gunstige omstandigheden is het bij de tijgerpython 53 tot 59 dagen. Hoe kouder het is, des te meer tijd vergt het uitbroeden. De eieren, waarvan het aantal kan variëren van twintig – of minder – tot honderd toe, zijn tamelijk kleverig en plakken na het leggen tot een grote kluit samen. Het pythonwijfje wikkelt zich er helemaal omheen en legt tot slot de kop bovenop de door haar eigen lichaam gevormde piramide.

Bepaalde soorten zijn, hoewel koudbloedig, toch in staat de eigen temperatuur een aantal graden op te voeren waardoor de eieren warmer worden dan de omgeving. In New York heeft men met behulp van thermitors, een soort thermometers die op afstand kunnen worden afgelezen, de door twee pythonmoeders gekoesterde eieren doorlopend gecontroleerd. Het bleek dat de Afrikaanse python, de hiëroglyfenslang, de eigen temperatuur niet verhoogde; de eieren waren niet warmer dan de omgeving. De tijgerpython daarentegen zag kans haar broedsel constant om de 32 graden C te houden, met afwijkingen naar boven of beneden van hooguit anderhalve graad. De buitentemperatuur was in die tijd onderhevig aan schommelingen tot zeven graden C. De slang bleek de temperatuur te kunnen verhogen door schokkende spierbewegingen; hoe lager de temperatuur, des te sneller volgden de schokken elkaar op.

Het hangt natuurlijk in de eerste plaats van de soort slang af, hoe lang de jonggeborenen zijn. Daarnaast komen er ook bij een en dezelfde soort aanzienlijke verschillen voor. De 41 hiëroglyfenslangen die in New York werden geboren, waren gemiddeld 45 centimeter lang; tijgerpythons waren ongeveer 30 centimeter. Maar elders zagen tijgerpythons van gemiddeld 60 centimeter het levenslicht. In het algemeen kan men stellen dat de grote pythons gedurende hun leven per jaar 25 tot 30 centimeter in lengte toenemen, de eerste jaren wat meer, langzamerhand minder. Een netpython van drie meter groeide in tien jaar uit tot een knaap van 6.30 meter; het dier zal toen ongeveer twintig jaar oud zijn geweest.

Een andere python van dezelfde soort, die 6.60 meter was toen hij in een dierentuin kwam, was zeven jaar later 8.50 meter. Deze toch al flinke python nam per jaar dus gemiddeld nog 27 centimeter in lengte toe.

< >