Zo klein als ze zijn, kunnen pecari’s zich onder bepaalde omstandigheden toch doen kennen als echte vechtjassen, agressief, snel en behendig. Twee soorten komen er in Amerika van deze familieleden der varkens voor, de halsbandpecari die een groot deel van Zuid-Amerika bewoont en tot ver in Noord-Amerika voorkomt, en de witlippecari, de grootste en agressiefste van de twee, die als noordelijke grens Midden-Amerika heeft en het overige woongebied met zijn familielid deelt.
Echte varkens zijn het niet, al zijn er vele overeenkomsten. De meest kenmerkende verschillen zijn onder meer de slagtanden in de bovenkaak, die niet zoals bij onze varkens omhoog, maar naar beneden groeien en een roofdier niet zouden misstaan. Voorts is hun maag een vrij ingewikkeld orgaan, meer gelijkend op die van herkauwers. Pecari’s leven bij voorkeur in dichte bossen, waar de kleine, tamelijk rankpotige en spoelvormige dieren sneller dan welk ander dier door het struikgewas weten heen te dringen. Met hun prachtig gestroomlijnde lichaam snijden ze als het ware door het dichte onderhout. Onder normale omstandigheden gaan ze elk gevaar, ook de mens, uit de weg. Vroeger schenen grote groepen – witlippecari’s soms honderd en meer, halsbandpecari’s tien of twaalf stuks maximaal – zich wel furieus tegen jagers te keren. De enige mogelijkheid om niet door de scherpe slagtanden te worden verscheurd, was zo snel mogelijk in een boom te klimmen. Hoe lang het verblijf daar moest duren, hing af van de geluimdheid van de pecari’s; er zijn gevallen bekend, waarin de woedende dieren vele uren vlak in de buurt bleven wachten op het moment dat hun aanvaller uit z’n vluchtplaats naar beneden zou komen.
Tegenwoordig komen dergelijke gebeurtenissen vrijwel niet meer voor. Men heeft de indruk dat de pecari’s hebben ervaren toch niets tegen geweren te kunnen uitrichten en daarom altijd maar de vlucht nemen. Anderzijds schijnen heel grote groepen nauwelijks meer voor te komen – wat wel begrijpelijk is, gezien de reusachtige aantallen die er worden geschoten en gevangen. Voor proefnemingen worden er alleen al naar Hamburg iedere drie maanden tussen de 5000 en 10.000 vanuit Zuid-Amerika verscheept. Tussen 1940 en 1960 werden 488.000 pecari’s uit Argentinië geëxporteerd – smokkel en binnenlands verbruik niet inbegrepen. Voor andere landen gelden dienovereenkomstige cijfers.
Naast de mens zijn hun grootste vijanden de jaguar en de poema, voor welke rovers ze vaak een belangrijk deel van het menu vormen. Hun huid levert voor de mens goed bruikbaar leer; hun vlees schijnt minder graag te worden gegeten dan men zou verwachten – al is men er in sommige streken verzot op. Mogelijk wordt het niet altijd gewaardeerd als gevolg van het smaakje dat eraan wordt gegeven door een eigenaardige grote klier op het achterste deel van de rug van het dier. Er kan door deze onder de haren verborgen klier – die de dieren de naam navelzwijnen heeft bezorgd – een substantie worden afgescheiden die een heel penetrante geur verspreidt. Niet alleen kan men deze met de toch allerminst gevoelige mensenneus van verre ruiken, de vreemde lucht heeft ook invloed op de smaak van het vlees. Voor de pecari’s zelf is het geurtje vermoedelijk een herkenningsluchtje.
Evenals de echte varkens zijn pecari’s alleseters die zowel plantaardig als dierlijk voedsel, dood of levend, verorberen. Meestal gaan ze ’s morgens of ’s avonds op voedsel uit; tijdens de warme uren houden ze zich dan in het kreupelhout verborgen. In koelere perioden, evenals in koelere streken – ze leven hier en daar hoog op beboste berghellingen – eten ze ook overdag.
Gewoonlijk worden er twee jongen geboren, die meer op echte varkens lijken dan op hun ouders. In het begin hebben de biggen een geelachtige tot roodbruine vacht, die later, na ongeveer een jaar, plaats maakt voor de stugge zwart en geelgrijze beharing van de volwassenheid.
■ Totale lengte halsbandpecari 80-90 cm, staart 2-4 cm; schouderh. 40-50 cm; gewicht 20-30 kg, soms tot 45 kg. Witlip is wat groter.
Door mengsel van zwarte en grijsgele haren een grauw aanzien. Zwarte poten, lichte geelgrijze band om hals. Witlip heeft geen band maar witte plek op onderkaak.
Voedsel: Plantaardig en dierlijk, alles wat eetbaar is.
Draagtijd 140-150 dagen, 1-4, meestal 2 jongen, in hol geboren, gaan snel daarna met moeder mee, terug in groep.
Goed in gevangenschap te houden. Ex. in New York leefde bijna 25 jaar, in Parijs 18 jaar. Jonge dieren kunnen zeer mak worden. Wordt ook navelzwijn genoemd.
Peccary • Pekari • Pécari
Tayassu tajacu.