Er is nauwelijks een vogel te bedenken die zoveel populariteit geniet als een papegaai. Bij honderdduizenden worden ze over de gehele wereld gehouden, in – beperkte – vrijheid, in kooien of op standaards – waarbij gelukkig steeds minder gebruik wordt gemaakt van een ketting, die, aan een der papegaaiepoten verbonden, moet voorkomen dat het dier wegvliegt.
Een meer en meer in zwang komende methode is het los houden van papegaaien op een klimboom. Vele papegaaien hebben er geen behoefte aan, eraf te komen – mits de boom of standaard natuurlijk op een geschikte plaats staat en het dier er ook z’n voedsel krijgt. Honderden soorten leven er in het wild in vrijwel alle warme delen van de wereld, grote en kleine, eenvoudig getinte, en in uitbundig gekleurde pakjes gestoken soorten. Hoezeer ze ook in kleur of formaat mogen uiteenlopen, toch herkent iedereen ze direct. De kleinste parkiet, de gewone grasparkiet bijvoorbeeld, is evengoed een typische papegaai als de grote hyacintara of de witkuifkaketoe. De grote snavel doet wel wat roofvogelachtig aan, maar toch zal niemand een roofvogel voor een papegaai aanzien of omgekeerd.
Niemand zal in de dierentuin proberen een gier of arend op de kop te kriebelen; bij een papegaai vindt men het heel gewoon, ook al is men een vreemde voor het dier en heeft dit een snavel die misschien groter en sterker is dan van een roofvogel. Juist dat vriendelijke contact maakt papegaaien zo geliefd als huisdier. En het als menselijke handen gebruiken van hun poten. Geen enkele vogel neemt, gelijk de papegaai, zijn voedsel in een poot om er op z’n gemak stukjes van af te knabbelen, zoals wij een boterham uit het vuistje nuttigen. In tegenstelling tot de meeste andere vogels vinden papegaaien het heerlijk om te worden aangehaald, speciaal in de hals. Mits van jongsaf op de juiste wijze opgevoed, kunnen papegaaien heel tam worden.
Merkwaardig is dat ze desondanks nooit gedomesticeerd zijn, tot een huisdier geworden dus dat zich bij de mens op min of meer natuurlijke wijze voortplant. Afgezien van de kleine grasparkieten komen de dieren in gevangenschap maar zelden tot broeden – sommige soorten helemaal niet. Misschien was hun ‘menselijke’ gedrag niet eens voldoende geweest ze zo populair te maken als ze de huiselijkheid ook niet op andere wijze wisten te dienen: als prater. Hoeveel papegaaieliefhebbers ook het tegendeel beweren en met hoeveel ‘bewijzen’ ze ook komen, toch is er bij papegaaien van echt spreken geen sprake. ‘Praters’ kunnen alleen maar voortreffelijk imiteren; van wat ze zeggen hebben ze geen benul al kan dat best toevallig eens het juiste moment zijn. Het is overigens niet zo dat een papegaai om goed te kunnen babbelen, stukjes van de tong moeten worden afgesneden of dat hij andere operaties moet ondergaan. Het is alleen maar afschuwelijk voor hem en hij zal er geen woord méér door zeggen. Papegaaien ‘praten’ of ze doen het niet. Sommige van de soorten die als praters bekend zijn, doen nooit een bek open, anders dan om te eten of wild te schreeuwen.
In de natuur leven de meeste papegaaien in een nauw sociaal verband. Het ‘koppie-krauwen’, dat de dieren met de snavel ook in elkaars hals doen, is bijvoorbeeld een typisch sociaal gedrag dat toenadering en vriendelijke gezindheid uitdrukt; als zodanig kan het worden vergeleken met het ‘vlooien’ van apen. Dit natuurlijke verlangen naar gezelschap en gezelligheid vereist dat men een papegaai, in het algemeen gesproken, niet in een kleine ruimte alleen moet laten zitten. Het liefste heeft het dier, hoe aardig het ook tegen zijn eigenaar of eigenares is, gezelschap van een soortgenoot. Is dat niet mogelijk, dan moet men zich zelf zoveel mogelijk met de papegaai bemoeien; hem dagen lang in een kooi alleen te laten zitten, maakt hem doodongelukkig. Het beste is, een jong paartje te nemen.
Een kameraadje te vinden voor een papegaai die al een tijdje in menselijk gezelschap is, geeft namelijk dikwijls grote problemen. De papegaai is die mens min of meer als soortgenoot gaan beschouwen – misschien zelfs als een aantal soortgenoten in de vorm van handen, voeten, hoofd en lichaam van zijn eigenaar. Zet men zo’n dier een echte partner voor, dan wordt deze meestal niet meer als zodanig herkend, maar als vreemde, vijandige indringer. De kennismaking eindigt gewoonlijk in een vechtpartij of op z’n best in een gewapende vrede. De verhouding mens-dier mag dan niet erg natuurlijk zijn – tot voortplanting, een van de belangrijkste redenen van zijn bestaan, komt de vogel bijvoorbeeld niet – toch is zo’n papegaai bij een goede verzorging en zeker wanneer hij in huis een zekere vrijheid geniet, oneindig veel beter af dan het exemplaar dat zijn leven grotendeels eenzaam in een kooi moet slijten. Zulke dieren zijn er eigenlijk beroerd aan toe; dikwijls vervelen ze zich zodanig dat ze zich vreemd gaan gedragen.
Zichzelf kaalplukken bijvoorbeeld, waardoor ze er weldra als armetierige, scharminkelige, haast ontoonbare schepsels uitzien. Dit plukken behoeft niet altijd door verveling te worden veroorzaakt en kan gelegen zijn in een tekort aan vitaminen of mineralen. Ook mijten in de veren kunnen tot plukken leiden. Bij verveling moet men de papegaai veel afleiding bezorgen, onder meer door hem iedere dag verse iepe- of wilgetakken te geven, waar hij graag aan zal knabbelen. Speelgoed, een stukje hout, of een niet scherp busje of blikje, wil ook wel eens helpen. En natuurlijk moet men zich veel met hem bemoeien.
Het komt voor, dat er geen aanwijsbare oorzaak te vinden is. In Artis heeft men ook wel van deze kaalplukkers gehad, die ruimschoots gezelschap hadden van soortgenoten en zich allerminst behoefden te vervelen. Daar zij precies hetzelfde voedsel kregen – en aten – als hun goed beveerde kooigenoten, kon het niet aan de voeding liggen. In zo’n geval wil het wel eens helpen, de vogel in te smeren met een mengsel van glycerine en kamferspiritus, waarvan de smaak hem tegenstaat. Een ander trucje dat wel eens succes heeft, is voorzichtig een klein driehoekje uit de ondersnavel te vijlen. Dit moet met kennis van zaken gebeuren opdat niet het levende deel van de snavel wordt geraakt.
Indien goed uitgevoerd, is het een onschuldige ingreep die het de vogel onmogelijk maakt veren met de snavel uit te trekken. Eten blijft uitstekend gaan.
Een tijdlang zijn papegaaien minder populair geweest door de vrees dat ze papegaaienziekte onder de leden zouden kunnen hebben. Het is een risico dat inderdaad bij nieuw geïmporteerde exemplaren bestaat. De dieren kunnen er lang drager van zijn, zonder dat er veel aan ze te merken is. Als ze veel niezen en proesten en ademhalingsmoeilijkheden hebben, is het zaak de dierenarts te raadplegen. Doen zich bij de leden van het gezin, waar de nieuweling een tehuis heeft gekregen, verschijnselen voor die op ernstige griep lijken, eventueel met longontsteking, dan dient men de behandelende arts direct van de aanwezigheid van de papegaai op de hoogte te stellen.
Overal waar het voldoende warm is in de wereld, in Zuid-Amerika, Australië, Azië en Afrika, komen papegaaien voor. De kleinste zijn, zonder staart gemeten, net tien centimeter, de grootste, zoals de ►ara’s, lopen tegen de veertig en met staart zelfs negentig centimeter. Heel populaire soorten zijn de ►kaketoes, veelal sprankelend witte vogels. De ►grijze roodstaart staat als beste prater bekend. De kleinere soorten papegaaien worden gewoonlijk ►parkieten genoemd – en die naam slaat niet uitsluitend op de grasparkieten, de meest populaire leden van de grote familie. De grootste verscheidenheid aan vormen vindt men in Australië en omliggende eilanden.
Papegaaien zijn daar niet alleen maar fladderende boomdieren gebleven, maar hebben zich er aan allerlei omstandigheden aangepast. Er waren daar, om het zo maar eens te zeggen, talloze functies vacant die elders in de wereld door andere vogelsoorten werden vervuld. Die vogels waren in Australië niet aanwezig en daardoor konden de papegaaien deze plaatsen innemen. Sommige kwamen uit de bomen en werden grondbewoners, andere zochten net als spechten hun dagelijkse voedsel aan de stammen en leerden zich goed vast te klemmen. In Nieuw-Zeeland kreeg er een, de ►kea – van huisuit een honingeter – enigszins roofvogelneigingen. Echte honingeters zijn de ►loeri’s.
Buiten de broedtijd leven papegaaien veelal in troepen die, speciaal in Afrika en Australië, grote schade aan de oogst kunnen toebrengen. Alleen al door hun grote aantal kunnen ze heel wat mensenvoedsel oppeuzelen; papegaaien zijn bovendien heel slordige eters die meer vermorsen dan ze naar binnen werken. Farmers beschouwen papegaaien daardoor meestal als hun grootste vijanden die ze op alle mogelijke manieren pogen uit te roeien. Vaak met gif in het drinkwater – dat echter ook andere vogels treft die hun dorst komen lessen. Het is wel zeker dat de papegaaien overal waar cultuurgrond wordt ontgonnen, een moeilijke tijd tegemoet gaan. De carolina-parkiet uit Noord-Amerika, eens de noordelijkst levende papegaai, heeft het ondervonden. In september 1914 stierf het laatste exemplaar in de dierentuin van Cincinatti.
Met schildpadden hebben papegaaien gemeen dat ze de faam genieten een zeer hoge ouderdom te kunnen bereiken. Leeftijden van twee- en driehonderd jaar worden wel genoemd, maar dat zijn fantasieën, al kunnen de grote soorten een zeer respectabele leeftijd behalen. Een amazonepapegaai is, volgens betrouwbare particuliere gegevens, 99 jaar geworden, een geelkuifkaketoe in Sydney 119 jaar – hij was de laatste twintig jaar vrijwel kaal – en een ara in de dierentuin van Adelaide haalde de 75 jaar. Ondanks de hiervoorgenoemde hoge leeftijden is in de praktijk voor grote papegaaien een ouderdom van vijftig jaar al een hele bijzonderheid. Grasparkieten worden in het algemeen hooguit tien tot twaalf en grotere parkieten 20 tot 25 jaar oud.