Het is een heel merkwaardige groep vissen, deze Afrikaanse mormyriden of olifants-, tapir- en mierenetersvissen, zoals ze ook wel worden genoemd. De Nederlandse namen duiden al aan, in welke richting hun merkwaardigheid kan worden gezocht.
Allerlei snuitvormen worden er in de groep gevonden: heel lange, naar beneden gebogen tuitmonden met voorin een kleine mondopening; een sterk verlengde onderlip die als een soort tastorgaan wordt gebruikt; een vreemd dikke kop met een onderstandige bek. De meer dan honderd soorten leven allemaal in Afrika op de bodem van meren en rivieren, bij voorkeur langs de oevers, waar zij in de modder hun voedsel zoeken: wormen, insektelarven en ander klein gedierte. Het zijn door de eeuwen heen altijd al vissen geweest die de bevolking intrigeerden; op allerlei wijzen afgebeeld vindt men ze bijvoorbeeld in de grafkelders die de oude Egyptenaren ons hebben nagelaten. Ook als consumptievis worden ze op vele plaatsen gewaardeerd, speciaal de grote soorten die meer dan een meter lang kunnen worden. De kleinste zijn een centimeter of tien. Meer dan door hun uiterlijk, is de belangstelling van de wetenschap opgewekt door een andere eigenschap. Olifantsvissen behoren namelijk tot de vissen die elektrische stroomstootjes kunnen afgeven. Niet zoveel als sidderaal of sidderrog, maar bij de mormyriden dient het dan ook niet als middel om prooi te doden of te verdoven, maar als een soort radar om zich op de omgeving te oriënteren en prooidieren op te sporen. Honderd tot driehonderd maal per seconde geven ze impulsen af van omstreeks éénduizendste seconde met een sterkte van hooguit enkele volts. Hiermee leggen de vissen, simpel gesteld, een elektrisch geladen veld om zich heen. Aan de wijze waarop dit wordt doorbroken, kunnen ze opmaken door welk voorwerp, dood of levend, dit gebeurt.
Uit proeven is gebleken dat ze zo zelfs voorwerpen van volkomen gelijk uiterlijk en formaat maar met een verschillend elektrisch geleidingsvermogen – bijvoorbeeld een flesje met zout, en een met zoet water – van elkaar kunnen onderscheiden. De elektrische stroom wordt opgewekt in speciaal gebouwd spierweefsel in de staart. Voor de ontvangst van informatie hebben de vissen in de dikke slijmhuid, vooral aan en bij de kop, vele receptoren, ontvangers dus. Het verwerken van de gegevens vereist uiteraard een groot ‘computer-centrum’. Dat hebben de vissen in de vorm van buitengewoon omvangrijke kleine hersenen.
Het oriëntatie-systeem wordt vermoedelijk voor verschillende doeleinden gebruikt, om voedsel te zoeken of om elkaar te waarschuwen uit de buurt te blijven. Mormyriden reageren namelijk erg fel op elkaars stroomstootjes en vallen ook de electrode in hun bassin aan, waarmee de impulsen worden geïmiteerd. Misschien worden de impulsen in de voortplantingstijd ook gebruikt bij het zoeken van een partner. Men vermoedt dat bij contact tussen de seksen de dieren even met ‘uitzenden’ stoppen en op een andere frequentie overschakelen, zodat ze elkaar niet meer ‘storen’.