Wanneer ze de tijd gekomen acht, gaat het wijfje van de verschillende soorten oliekevers op stap om een geschikt plaatsje voor het afzetten van haar eieren te vinden. Bij voorkeur legt de kever ze vlak bij een bepaalde bloemsoort in een door haar gemaakt gaatje in de grond.
Zodra de larven te voorschijn komen, klimmen deze in de bloem en wachten daar op … transport. Dat moet een bepaalde gastheer, of liever gastvrouw zijn, een metselbij. Vaak klampen de larven zich vast aan het eerste het beste insekt dat op de bloem komt zitten – en dan zijn ze ten dode opgeschreven omdat deze ze niet op de plaats brengt waar ze hun larvestadium moeten doorbrengen. Mòeten doorbrengen, want hun hele prille leventje met al z’n vervellingen en metamorfoses is daarop ingesteld. Wegens de vele oorzaken die de operatie kunnen doen mislukken, heeft het oliekeverwijfje voor alle zekerheid een paar duizend eieren gelegd, zodat er heel wat broed verloren kan gaan. Komt de juiste bij op de bloem, dan laten de larven zich door haar meevoeren naar het nest.
Zodra de bij voldoende voedsel in de door haar gebouwde eicel heeft gestouwd, legt ze er een ei in. En dat is voor een der oliekeverlarven het sein op het ei over te stappen en zich daarmee door de bij in de cel te laten inmetselen. Het eerste wat de larve nu doet, is het ei op te peuzelen en vervolgens te vervellen. Uit die vervelling komt een geheel andere larve te voorschijn die in niets op de eerste lijkt. En die verzot is op de opgeslagen honing. Er volgen nog enkele vervellingen, waaruit steeds weer een anders gevormde larve te voorschijn komt – aangepast aan de dan gewenste leefwijze en voedselvoorraad. Eindelijk verpopt het dier zich definitief en verschijnt een nieuwe oliekever – klaar om door middel van duizenden eitjes aan een nieuwe generatie te beginnen. De oliekevers hebben overigens buiten de overvloed aan eieren nòg een verzekering wat hun voortbestaan betreft. Ze zijn namelijk giftig en worden daarom door alle insektenetende rovers gemeden. De Meloinae, een onderfamilie die men de echte oliekevers zou kunnen noemen, scheiden bij gevaar uit de pootgewrichten een olieachtige vloeistof af – waaraan ze hun naam hebben te danken – die voor vijanden blijkbaar afschuwelijk is. Zij hebben zo’n bescherming ook wel nodig, want het zijn logge dieren die niet kunnen vliegen. Menselijk logisch denkend zouden we verwachten dat de leden van de tweede onderfamilie, de Lyttinae, die wel met volwaardige vleugels zijn uitgerust, niet zo’n behoefte aan giftige afweerstoffen zouden hebben. In werkelijkheid zijn ze echter nog beter bewapend dan hun verwanten.
De vloeistof die zij afscheiden, cantharidine, is gemeen blaartrekkend en ook voor mensen zeer giftig. De beruchte Spaanse vlieg behoort tot deze groep. Vroeger werd de stof voor de meest uiteenlopende medische ingrepen gebruikt; later – en ook nu nog! – werden er liefdesdrankjes van gebrouwen. Lang niet altijd tot heil van degenen die ze innamen want, zoals gezegd, het produkt is zeer giftig.
De oliekevers vormen een over grote delen van de wereld verspreide familie van een goede 2000 soorten. Ook in ons land komen er enkele voor.