Langzamerhand gaan, gelukkig, meer en meer dierentuinen ertoe over, een speciaal nachtdierenhuis in te richten, dat wil zeggen, een afdeling waar dag en nacht kunstmatig zijn verwisseld. ’s Nachts branden er felle lampen, overdag worden de verblijven in een zacht ‘maanlicht’ beschenen. Het publiek kan nu dieren actief bezig zien die in het volle licht op z’n gunstigst, in diepe slaap gedompeld, hun harige rug zouden tonen.
Zo’n nachtdierenhuis is voor ieder die er de eerste keer mee kennismaakt, een openbaring. Er worden dieren getoond die in vele opzichten sterk afwijken van de gebruikelijke dierentuinbewoners. Vaak zijn het betrekkelijk zeldzame dieren of soorten die slechts in een beperkt gebied leven. Wat niet betekent dat alle nachtdieren zeldzaam zijn. Integendeel. Ongeveer tweederde van alle op aarde levende zoogdieren zijn tijdens duisternis actief, evenals zeer vele reptielen, amfibieën en lagere dieren.
Vogels zijn merendeels dagdieren. Bij de zoogdieren zijn het voornamelijk de kleinere soorten als muizen, ratten en aanverwanten die de nacht prefereren; het is dan veiliger voor ze omdat er niet zoveel rovers op pad zijn. Vleermuizen bijvoorbeeld hebben een nachtleven verkozen omdat de plaats die zij in de natuur als insekteneters innemen, overdag al bezet is, onder meer door vogels. Dan zijn er de bewoners van woestijnen en andere warme gebieden, die de hitte ontvluchten door de dag onder de grond door te brengen en ’s nachts als het koeler is, op zoek te gaan naar voedsel. Het is begrijpelijk dat van de in het verborgene levende nachtdieren lang niet zo veel bekend is als van de dagdieren. Toch zijn de reeds genoemde ratten en muizen en voorts bijvoorbeeld katachtigen geen vreemde verschijningen omdat we dag-verwanten van ze kennen of omdat ze ook overdag wel in touw zijn. Daarnaast hebben echter heel wat dieren zich zo aan hun nachtelijke leefwijze aangepast dat ze uitzonderlijke verschijningen zijn geworden, uitgerust met typische nachtogen, aangevuld met een formidabele gehoor- en tastzin of soms zelfs met het vermogen om zich te oriënteren en prooi te vangen door middel van zogenaamde echolocatie waarbij de echo’s van voor ons onhoorbare geluiden worden opgevangen. Bekende vertegenwoordigers van deze laatste groep zijn onder meer ►vleermuizen, nachtzwaluwen en ►dolfijnen. Juist de om een of andere reden opvallende soorten zal men in de eerste plaats in een nachtdierenhuis aantreffen; zij immers geven een beeld van een onvermoede dierenwereld. Reeds hun vaak spectaculaire uiterlijk stempelt ze tot typische nachtdieren.
Een heel beroemde groep is die der ►halfapen; de ►lori’s, ►galago’s en aanverwanten, dieren die men enkele jaren geleden vrijwel nooit in gevangenschap zag maar die men thans onder meer in Artis allemaal in hun gewone doen en laten kan bekijken. Waarom zij allemaal nachtdieren zijn, is niet met zekerheid te zeggen. Misschien hebben deze overlevenden van zeer oude, primitieve en vroeger over grote delen van de wereld verspreide diergroepen hun dag- in een nachtleven veranderd onder druk van onder meer de zich ontwikkelende hogere ‘dagapen’. Mogelijk ook leidden ze reeds een nachtelijk leven toen de hogere dieren kwamen opzetten. In ieder geval danken ze hun huidige voortbestaan aan de bescherming van het duister.
Speciaal deze halfapen hebben heel grote en bijzonder gebouwde ogen. Begrijpelijk, want zij moeten ook bij weinig licht – in volslagen duister kan met geen enkel oog worden gezien – bruikbaar zijn. Er is een zo groot mogelijke lens met daarachter een spiegelende laag die elk sprankeltje licht zodanig terugkaatst dat het nog eens door de zintuigcellen kan worden opgevangen. Iedereen heeft het effect daarvan wel eens gezien wanneer een kat (ook een nachtdier!) in het duister met een lantaarn, een autolamp bijvoorbeeld, wordt beschenen: de ogen gloeien prachtig op; ze reflecteren. Bovendien is het netvlies bij de nachtdieren onvoorstelbaar gevoelig.
Het netvlies van het oog van gewervelde dieren bevat de zogenaamde staafjes en/of kegeltjes, de cellen die, simpel gezegd, gezamenlijk het door de lens geregistreerde totaalbeeld opvangen waarna het via de zenuwen wordt doorgegeven aan de hersenen. Iedere cel vangt een deel van het beeld op; hoe meer cellen dus, des te groter is het scheidend vermogen van het oog, met andere woorden, hoe fijner de details die ermee kunnen worden gezien. De kegeltjes zijn niet erg gevoelig voor licht, maar wel voor details en eventueel voor kleuren. De staafjes zijn daarentegen zeer gevoelig voor licht en verrichten hun taak derhalve vooral bij duisternis.
Het menselijk oog bevat zowel kegeltjes als staafjes. De kegeltjes doen hun werk overdag. Zij liggen voornamelijk in de zogenaamde gele vlek, de plaats in het centrum van het netvlies waar datgene wordt afgebeeld waar de blik op wordt gericht; het midden van het projectiescherm zou men kunnen zeggen. Als het licht te sterk is, wordt het automatisch afgeschermd door de iris, die de centrale opening, de pupil, kan vergroten of verkleinen. Als men voor de spiegel staat, de ogen een tijdje gesloten houdt en ze vervolgens in vol licht opent, kan men zelf zien hoe de in het duister achter de oogleden vergrote pupil snel kleiner wordt. Maar dit is nog niet eens het wonderlijkste van het oog.
Er zijn immers ook nog de staafjes. In de schemering of duisternis wordt in het oog een pigment gevormd, het raadselachtige staafjesrood, dat de staafjes activeert. Zonder dit pigment, dat in vol licht snel wordt vernietigd, doen de staafjes nauwelijks dienst. Maar wanneer het eenmaal wordt gevormd, kan ons oog 10.000 maal gevoeliger voor lichtindrukken worden. Uiteraard vergt dit wel enige tijd; een volledige aanpassing duurt ongeveer een half uur. Die staafjes zijn niet gevoelig voor kleur of details.
In duisternis ziet ons oog alles dus vaag, in zwarte of grijze tinten; alle katjes zijn dan inderdaad grauw. Bij dieren die uitsluitend overdag actief zijn, zoals slangen, hagedissen, vele vogels en eekhoorns, zijn de ogen uitsluitend van kegeltjes voorzien. Vele roofdieren hebben meer staafjes dan kegeltjes; zij jagen vaak in de schemering, maar doen dat zonder bezwaar ook overdag. Echte nachtdieren beschikken meestal uitsluitend over staafjes. Zij kunnen geen kleuren zien en evenmin fijne details. Daar staat tegenover dat zij alles nog perfect kunnen onderscheiden als wij geen hand voor ogen kunnen zien. Een uil kan zijn prooi nog goed ontwaren bij één tot tien procent van het minimum dat de mens nodig heeft om nog iets te ontdekken.
Niet alle nachtdieren vinden hun weg met behulp van de ogen. De Amerikaanse ►gordeldieren zijn uitgesproken slecht van gezicht. Zij hebben daarentegen een voortreffelijk reukvermogen dat, samen met een veilige bepantsering, ruimschoots voldoende is gebleken om zich miljoenen jaren op aarde te handhaven en hun woongebied zelfs uit te breiden. Het logge ►aardvarken moet het vooral van zijn gehoor hebben – vandaar z’n grote oorschelpen.