Nog opmerkelijker dan zijn fraaie groene verenpak met de lange, smalle halsveren die als een soort kraag langs en op de borst hangen, is het verspreidingsgebied van de manenduif. Hij komt in een werkelijk enorm gebied voor dat zich uitstrekt van de Nicobaren – vandaar dat hij ook wel nicobarenduif wordt genoemd – tot de Salomonseilanden en noordelijk tot de Filippijnen.
Nergens echter op het vasteland, noch in het binnenland van grotere eilanden. Een enkele keer wordt hij bijvoorbeeld op Nieuw-Guinea aan de kust aangetroffen, maar dat schijnen ‘vergissingen’ te zijn. In hoofdzaak is de duif te vinden op kleine tot heel kleine eilandjes. Men zou verwachten dat, zoals ook bij andere vogels gebeurt, in zo’n groot gebied allerlei geografische verschillen zouden ontstaan, dat dus dieren van het ene eilandje op den duur door allerlei omstandigheden en aanpassingen iets gaan afwijken van degene die zich permanent op een ander eiland ophouden. Dit nu is bij de manenduif niet het geval. Overal in het woongebied, waarvan de uitersten zo’n 8000 kilometer uit elkaar liggen, zijn de duiven praktisch hetzelfde. Dit betekent waarschijnlijk dat ze niet plaatstrouw zijn, maar steeds verhuizen, zodat er geen specifieke eilandvorm kan ontstaan. Het verblijf op kleine eilandjes, waar geen of weinig roofdieren voorkomen, is voor een vogel vanzelfsprekend tamelijk veilig. Juist op die plaatsen treft men vaak soorten aan die niet of slecht kunnen vliegen; dat vermogen kunnen ze daar immers wel missen. Als ze tenminste ter plaatse blijven, anders moeten ze het juist uitstekend kunnen om de grote afstanden te overbruggen. Manenduiven zijn inderdaad voortreffelijke, met krachtige spieren uitgeruste vliegers die niet tegen grote tochten over zee opzien. Talloze malen zijn ze door schepen boven open zee gesignaleerd, honderden kilometers van het land.
Door hun zwervende bestaan zijn de duiven verantwoordelijk voor bepaalde plantengroei op de eilandjes. Met de vruchten die ze eten, nemen ze ook de zaden ervan mee, die met de mest elders kunnen worden gedeponeerd. De verspreiding van bepaalde palmbomen bijvoorbeeld schijnt mede door hun toedoen te zijn gebeurd.
■ Totale lengte 30-35 cm.
Groen met blauwachtige of koperkleurige glans. Kop donkergrijsbruin. Witte korte staart, rode poten, wratachtige uitwas aan wortel van zwarte snavel. Oog van volwassen mannetje is wit, anders bruin.
Voedsel: Zaden en vruchten.
Broedt veelal in kolonies in bomen. Slordig nest, 1 wit ei, broedtijd 17-19 dagen. Eerste dons van jong is zwartachtig; jong blijft 2-3 mnd. in nest.
Maakt vrijwel geen geluid, alleen heel zacht koeren. Vechtersbaas, wat in gevangenschap vaak blijkt, ofschoon hij er niet naar uitziet.
Zie ook duiven.
Nicobar Pigeon • Kragentaube, Nikobartaube • Nicobar
Caloenas nicobarica.