Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Kevers

betekenis & definitie

Hoeveel soorten kevers er precies zijn, is onmogelijk te zeggen. De een houdt het op 100.000, de ander op 300.000 – en dan worden nog allerlei cijfers tussen deze twee getallen genoemd.

Vrijwel dagelijks worden er nieuwe soorten gevonden en het lijkt aannemelijk dat het uiteindelijke aantal eerder boven de 300.000 dan eronder ligt. Dit betekent dat ze ongeveer een derde uitmaken van de gehele klasse der insekten en dat er ongeveer zestig maal meer keversoorten zijn dan zoogdieren. Zoals feitelijk alle insekten zijn de kevers door de miljoenen heen bijzonder succesvol geweest in hun strijd om het bestaan. Er is vrijwel geen milieu te bedenken, waaraan ze zich niet hebben aangepast, boven en onder de grond, in de lucht en in het water, in hitte en kou. De harde chitinehuid die het lichaam omsluit geeft ze een uitstekende bescherming; de harde schilden die alles, ook de vleugels en het achterlichaam, als een extra pantser overdekken, maken ze tot een kleine, moeilijk te nemen vesting. Door het pantser kunnen ze tegen een stootje en bovendien stelt het ze in staat om met kracht moeilijk te bereiken plaatsen binnen te dringen zonder zichzelf te beschadigen. Dat ze voor vele rovers een moeilijker te verschalken buit zijn dan zachte insekten is een ander voordeel.

Kevers maken, net als vele andere insekten, een gedaanteverwisseling door die ze via allerlei fasen van ei tot volwassen insekt brengt. Ook dat is een belangrijke factor in de strijd om het bestaan, omdat de uit het ei gekropen larve zich meestal op een andere wijze voedt en gedraagt dan het volwassen dier. Het opgroeiende insekt is aldus geen concurrent van de volwassen soortgenoot. Soms verloopt die metamorfose op een heel ingewikkelde manier, zoals bij de ►oliekevers.

Hun aanpassing aan allerlei milieus vindt men terug in hun Nederlandse benamingen: zandkevers, aaskevers, waterroofkevers, graankevers. Vele zijn zeer schadelijk, zoals vrijwel de hele familie der snuitkevers, waarvan de soortnamen ook al aangeven waarop ze het gemunt hebben: graanklander, rijstklander, katoen-, palm-, denne-, hazelnoot-, kastanje-, eikelsnuitkevers en vele andere. Er zijn kevers ter grootte van amper een millimeter tot ware reuzen van een centimeter of tien zoals de goliathkevers van Afrika. Ik heb daar eens een invasie meegemaakt van duizenden van deze reusachtige kevers. Vooral ’s avonds bij het kunstlicht, waar ze in horden op aantrokken, was het wel even wennen aan de botsingen met de zwaar zoemende kolossen. Verscheidene malen heb ik getracht er een van nabij te bekijken door hem in handen te nemen, maar de kevers waren zo sterk dat ze zich steeds onweerstaanbaar uit m’n vingers wrongen.

Waarbij ik moet zeggen niet te hebben geweten, hoe stevig ik ze kon vasthouden zonder ze te beschadigen. Bepaald indrukwekkend waren ze bij het opstijgen. Als zware vrachtvliegtuigen lieten ze hun motor op volle kracht draaien waarna ze langzaam van de grond kwamen. Verreweg de meeste kevers moeten tijdens het vliegen de dekschilden oplichten, anders kunnen de vleugels hun werk niet doen. De vleugels van de goliathkever worden door een uitsparing aan de schilden gestoken zodat deze maar een klein beetje behoeven te worden opgetild. De dieren missen daardoor wel het stabiliserende effect van de gespreide schilden, maar dat wordt voor een groot deel goedgemaakt door maaiende bewegingen met de poten.

Bij praktisch alle vliegende kevers zijn de vleugels breder en ook langer dan de dekschilden; ze worden dan ook niet alleen in de breedte maar ook in de lengte opgevouwen. Er zijn nog meer reuzenkevers, de herculeskevers uit Zuid-Amerika, die met inbegrip van twee grote, getande hoorns voor aan de kop ongeveer zestien centimeter lang kunnen worden of de Braziliaanse titaankever van twaalf centimeter, iets groter dan de olifantskever uit Mexico. Maar het logste en zwaarste is toch de reeds genoemde goliathkever. Verwant aan deze reus zijn de ook in ons land bekende mei- en julikevers. En de heilige ►pillenkever.

Een populaire en vertederende familie is die der lieveheersbeestjes, als verdelgers van onder meer bladluizen uiterst nuttige insekten. Hun levenscyclus verloopt zeer snel; in een week of vier is een ei tot volwassen torretje geworden. Ieder jaar kunnen er dus een paar generaties opereren, als biologisch bestrijdingsmiddel van de schadelijke bladluizen heel wat effectiever dan chemische preparaten. Merkwaardig is de gewoonte van deze gestippelde kevertjes om, in grote aantallen verenigd, gezamenlijk op een geschikte plaats te overwinteren.

Geen wormen maar ook kevers zijn de beroemde glimwormen die in een groot aantal soorten vooral in tropische gebieden leven. Het licht wordt op heel ingewikkelde manier door bepaalde in het keverlichaam geproduceerde stoffen opgewekt. De wetenschap zoekt naarstig hoe dat gebeurt, want glimwormlicht is koud, dat wil zeggen dat er vrijwel geen warmte wordt geproduceerd en het rendement dus zeer groot is. Zulk licht zou de mens óók wel willen kunnen maken … En dan zijn er nog de doodskloppertjes die gangen graven in onze meubels, althans in dood hout, en met hun kaken tegen het hout plegen te tikken. Zij zijn in de noordelijke streken de plaatsvervangers van de termieten uit het zuiden. De vrij lange, platte kniptorren zijn eveneens lawaaimakers, wanneer ze tenminste op hun rug zijn komen te liggen. Door een speciaal mechanisme worden, na kromming van het lichaam, de gespannen spieren plotseling als het ware ontgrendeld waardoor het dier, met een knippend geluid, iets omhoog schiet en op z’n pootjes terecht komt.

< >