Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Kangoeroes

betekenis & definitie

Het is moeilijk te zeggen wat het meest merkwaardige aan kangoeroes is: hun enorme achterpoten, de heel kleine voorpoten, de lange staart of de verzorging der jongen. Wanneer ze zich rustig voortbewegen, steunen ze met de voorpoten en staart op de grond, waarna ze de achterpoten een stukje naar voren zwaaien.

Hebben ze haast, dan richt het lichaam zich op en komen de voorpoten er niet aan te pas; de achterpoten zijn dan voldoende voor het maken van flinke sprongen, waarbij de staart als luchtroer fungeert. Grote soorten springen acht tot tien meter ver. Zoals bij alle buideldieren komen bij kangoeroes de jongen zeer onvolkomen ter wereld. Zelfs bij de allergrootste exemplaren zijn ze niet langer dan drie of vier centimeter. De draagtijd is dan ook kort, dertig tot veertig dagen. De pasgeborenen zien er uit als naakte, vleeskleurige klompjes. Van de later zo lange achterpoten is nog vrijwel niets te zien, net zo min als van de staart. De voorpootjes zijn daarentegen aardig ontwikkeld en dragen krachtige nageltjes.

Die heeft de jonge kangoeroe dan ook nodig want met behulp daarvan moet het embryo, veel meer is het niet, na de geboorte trachten de veilige buidel te bereiken. Al naar gelang de soort, blijft het daar de volgende vier tot tien maanden in. Bij de kangoeroesoorten waarvan men de hele geboorte heeft kunnen gadeslaan, is gebleken dat het jong zelfstandig langs de buik van de moeder omhoogklimt naar de buidelopening. Men heeft wel gemeend dat bij sommige soorten door de moeder een nat spoor wordt gelikt dat door de kleine wordt gevolgd. Vermoedelijk is dit een misverstand, ontstaan door het feit dat de moeder haar buik likt achter het omhoogklauterende jong. In de buidel aangekomen, zoekt de kleine direct een van de vier tepels, die op dat moment vrij klein en puntig zijn.

Tenzij het wijfje nog een ouder jong zoogt; dan is een der tepels dik geworden en te groot voor het kleine bekje van de nieuwkomer. Die oudere broer of zus leeft buiten de buidel en komt alleen met de kop naar binnen om te drinken. Zodra de mondopening van de baby – van een echte mond kan nauwelijks worden gesproken; het is meer een rond gaatje in de snuit – zich over de tepel heeft gesloten, zwelt deze enigszins in het bekje op, zodat de kleine kangoeroe niet gemakkelijk kan loskomen. Echt vastgegroeid is het diertje niet; met enige voorzichtigheid kan het worden losgetrokken. Tot voor kort werd gedacht dat het wijfje de eerste tijd de melk in haar jong spoot; bij recente onderzoekingen is echter gebleken dat, in ieder geval bij een aantal soorten, het kangoeroetje van het begin af zelfstandig drinkt. Men heeft het sterke vermoeden dat de melk die het drinkt, van andere samenstelling is dan die welke voor het eventuele oudere jong is bestemd.

Het wijfje zou dus twee soorten melk produceren die aangepast zijn aan de leeftijd van haar kroost. Evenzo merkwaardig is dat een kangoeroe, die nooit een jong heeft gehad en waarbij er een in de buidel wordt geplaatst, toch melk gaat produceren en de ondergeschoven kleine gewoon opvoedt.

Enkele maanden nadat het jong in de buidel is beland, wordt het de goede opmerker duidelijk dat er ‘leven’ in zit; de buikhuid begint uit te puilen en soms is er te zien hoe er binnen wordt gesparteld. Het kangoeroetje is dan kennelijk los van de tepel en begint wat in de broedzak rond te scharrelen. Weldra begint het diertje, in Australië ‘joey’ genoemd, zich af en toe aan de buitenwereld te vertonen. In het begin is het een achteloos naar buiten gestoken poot of een stukje staart, spoedig daarna komt ook het kopje door de buidelspleet. Het duurt dan niet lang meer of junior begint op de benedenverdieping mee te knabbelen aan het voer waaraan mama op één hoog bezig is. Het oudere broertje of zusje staat dan gewoonlijk al op eigen benen.

Vervolgens komt het eerste verblijf buiten de buidel, in het begin enkele minuten maar allengs langer tot het jong er alleen bij gevaar induikt. Voor het overige steekt het alleen de kop naar binnen om aan ‘zijn’ tepel te drinken; aan een van de drie andere zit dan meestal een nieuw jong. Soms blijft zo’n kangoeroe nog lang in de buidel komen; er zijn gevallen bekend dat het dier zelf al een nakomeling in de broedzak koesterde! Normaal is echter dat de moeder het op een zeker moment welletjes vindt, de buidel sluit en haar kind wegjaagt. Enkele kangoeroesoorten zijn: de ►reuzenkangoeroe, de ►wallaby en de van de gewone soorten nogal afwijkende ►boomkangoeroe en ►ratkangoeroe. Vooral de reuzenkangoeroes staan er in het wild, door meedogenloze vervolging, niet best voor.

< >