In het wild, in de rotsachtige, dichte regenwouden van westelijk Afrika, worden ze maar zelden gezien. Toch zijn ze er, in tegenstelling tot hetgeen men voor kort dacht, niet zeldzaam.
Hun zwaar beboste woongebied is alleen maar moeilijk toegankelijk – en de vogels zijn er schuw en snel. Het was pas in 1948 dat de eerste kaalkopkraai in gevangenschap kwam, in de dierentuin van Londen. Dat een zo grote vogel zo lang verborgen had kunnen blijven, was een ware sensatie. Men wist nog niet zo goed, waar men de vogels als soort moest plaatsen. De naam zegt al dat men er aanvankelijk kraaiachtige dieren in zag; later bleek dat om allerlei redenen niet juist en sinds 1951 zijn ze in een geheel aparte familie ondergebracht.
Dank zij een in 1954 door de Londense dierentuin en de B.B.C. uitgeruste expeditie konden de vogels in hun woongebied worden bestudeerd. Men slaagde erin twee nieuwe exemplaren te vangen, die aan de Londense collectie werden toegevoegd. Sindsdien zijn er, druppelsgewijs, meerdere kaalkopkraaien in dierentuinen over de gehele wereld terechtgekomen.
Het zijn kostelijke, heel beweeglijke vogels, die veel op de grond verblijven en zich daar met grote, rappe sprongen voortbewegen, ondertussen driftig in de grond pikkend bij het speuren naar voedsel. In de natuur zijn dat hoofdzakelijk insekten, schaaldiertjes en kleine amfibieën – diersoorten die erop wijzen dat de kaalkopkraaien zich in de bossen bij voorkeur in de nabijheid van water ophouden. Ze schijnen ook dikwijls in de buurt te blijven van grote zoogdieren om de door deze opgejaagde insekten te verschalken.
Zo moeilijk als ze in de natuur te vinden en te benaderen zijn, zo gemakkelijk gaat dat – althans tot op zekere hoogte – in gevangenschap. Ze worden er heel mak en passen zich uitstekend aan het kooileven aan. In Artis worden ze in zogenaamde open kooien gehouden, volières die niet door gaas of glas zijn afgesloten maar in open verbinding met de publiekruimte staan. De daarin verblijvende vogels vliegen hun kooi vrij in en uit en scharrelen, vooral op rustige dagen, veel in de publiekruimte rond. Zo ook de kaalkopkraaien die misschien wel de brutaalste zijn van alle bewoners. Toen ik op een stille ochtend een kaalkopkraai wilde fotograferen, kwam de vogel na een paar minuten hoogst nieuwsgierig vlak bij me zitten en begon aan op de grond liggende fotospullen te pikken, tè dicht bij de lens om het te kunnen vastleggen.
Maar hoe vertrouwd het ook leek en hoe dicht hij ook bij mijn hand kwam, op amper tien centimeter, toch kreeg ik geen kans hem aan te raken. Helemaal niet verschrikt en met een naar het scheen terloopse sprong wipte hij steeds op een naar het leek speelse wijze weg wanneer mijn hand iets te dicht in z’n buurt kwam.
In de natuur maken de vogels van modder, klei en plantevezels vrij grote, komvormige nesten die op een hoogte van een meter of vijf tegen een rotswand worden geplakt. In Artis maakten ze ook meerdere malen van zulke nesten. Aanvankelijk voldeed het nestmateriaal niet zo aan de eisen, maar na enig proberen accepteerden ze veenmos, aarde en klei als bouwstoffen. Op verschillende plaatsen in de grote vogelzaal hebben ze geprobeerd een broedplaats te metselen. Op plekjes die voor de vogels geschikt en veilig leken, brachten de Artismensen plankjes of stukjes gaas aan, ‘beginnetjes’ van nesten – die echter door de vogels nauwelijks werden aangekeken. Zij zochten zelf hun plaatsje wel.
Uiteindelijk vonden ze dat op een dicht bij het plafond aan de muur zittende lamp, een nogal ongelukkige plaats. Daar echter en daar alleen wilden ze hun nest hebben. Voor de bouw ervan namen ze eerst een pruikje veenmos in de snavel dat ze op een vochtige plaats in de grond duwden en vervolgens zo lang met aarde kneedden dat het een als specie goed bruikbaar kluitje werd. Dit brachten ze, via een vaste weg, naar het nest. Ook toen ze broedden, bracht de vogel die kwam aflossen – ze zitten om beurten op de eieren – steeds wat vezels of modderklei mee om er en passant de zijkanten van het nest mee op te hogen.
■ Totale lengte 35-40 cm. Vrij lange staart.
Donkerbruin over hele rug en staart. Fel afstekende witte buik en keel. Leerachtige, gele kop met 2 ovale, donkerbruine plekken, die als opgezette leren lapjes aan beide kanten over oren liggen en op achterhoofd bijna samenkomen. Zwarte snavel, grijsgroene poten. Er is een tweede soort met roze aan kop.
Voedsel: Insekten, amfibieën, slakken, kleine kreeftjes enz.
Komvormig nest, 15-25 cm middellijn; tegen rotswand gemetseld. Gewoonlijk 2 bruin gespikkelde en geaderde eieren. Broedtijd ong. 20 dagen. Beide ouders broeden.
Nesten worden buiten broedseizoen als rustplaats gebruikt.
Bald Crow, Bare-headed Rock Fowl • Stelzenkrähe • Picathartes
Picathartes gymnocephalus.