Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Impala

betekenis & definitie

Bijeenstaande impala’s, gespannen kijkend naar iets ongewoons op hun terrein, zijn een lust voor het oog door hun gratie en warme bruine kleur. Vluchtende impala’s zijn adembenemend mooi en met weinig andere antilopen te vergelijken.

Als door een stel krachtige veren opgezwiept, gaan ze keer op keer in fantastische zweefsprongen door de lucht, waarbij poten en lichaam in één lijn zijn gestrekt. Zonder enige inspanning springen ze over bosjes en soortgenoten heen, drie meter hoog en tegen de tien meter ver. Bij het neerkomen worden de ranke poten snel onder het lichaam gebracht waarna er een paar gewone rensprongen worden gemaakt die de dieren zeer snel vooruitbrengen, volgens metingen halen ze tegen de tachtig kilometer per uur. Lang duurt zo’n vlucht maar zelden; spoedig staat de groep stil en spiedt weer rond. Is het gevaar geweken, dan gaan ze over tot de orde van de dag: grazen. En anders rennen ze opnieuw een stuk weg. Impala’s leven in groepen, die in aantal kunnen variëren van vijf of zes stuks tot enkele honderden. Twee soorten kudden zijn er. De een bestaat uit wijfjes, al dan niet met jongen, en een leidende bok; de ander uit alleen bokken, de zogenaamde vrijgezellengroepen. De bokken van een grote harem hebben geen gemakkelijk leven. Ze moeten rivalen uit de buurt en de dames bijeen houden. Geen moment mag hun aandacht verslappen, want aan de grens van hun territorium wachten jonge bokken op een kans zelf een harem te formeren. Zodra de leidende bok bij een schermutseling het onderspit moet delven, is het met zijn macht gedaan en blijft hem niets anders over dan zich aan te sluiten bij een groep even onfortuinlijke sexegenoten. Soms gaat het initiatief ook wel van de wijfjes uit en schaart een aantal zich onder de hoede van een jonge, krachtige man die hun bewondering heeft kunnen opwekken. In Oost-Afrika schijnt geen bepaalde bronsttijd te zijn en gaat de strijd om de wijfjes het hele jaar door. In zuidelijker streken valt de paartijd van december tot maart en daar zetten de bokken speciaal in die periode alles op alles. Op het eerste gezicht lijken al die vechtpartijen nutteloos, maar voor het voortbestaan van een diersoort zijn ze echter van groot belang.

Uitsluitend de jonge en krachtigste bokken krijgen zo immers de kans aan het voortplantingsproces deel te nemen. Is de conditie van een bok niet helemaal perfect, wat op de duur van nadelige invloed zou kunen zijn op het nageslacht, dan wordt hij zonder meer uitgeschakeld. Zulke verjaagde bokken gaan verder alleen of in kleine groepjes door het leven.

Bij antilopen en andere grazers van de open vlakte worden de jongen min of meer in de kudde geboren. Alles is binnen een half uur, soms zelfs binnen tien minuten, achter de rug en dan trekken moeder en kind met de groep verder. Antilopen die in bosachtige gebieden leven en honkvaster zijn, behoeven niet zo’n haast te hebben. Zij hebben andere methoden – verstoppen bijvoorbeeld – om hun kroost tegen vijanden te beschermen. Een drachtig impalawijfje verlaat op een bepaald moment de kudde om haar ene jong ter wereld te brengen. Zo gauw mogelijk na de geboorte brengt de moeder haar kind naar een veilig plekje, ver van de plaats waar de geboorte heeft plaats gehad.

De restanten daarvan kunnen immers een roofdier aanlokken. Een week of tien dagen blijft de boreling verborgen, waarbij de moeder in de buurt de wacht houdt. Om rovers ook dan niet op het spoor van de kleine te brengen, gaat ze niet naar hem toe maar roept hem als het tijd is om te drinken. Zo’n jong heeft de eerste tijd namelijk geen lichaamsgeur, waardoor rovers het niet met de neus kunnen vinden. Hyena’s schijnen overigens een methode te hebben om antilopebaby’s toch te pakken te krijgen. Als hun neus ze heeft verteld waar de geboorte heeft plaats gehad, zoeken ze in een zigzaglijn de hele omgeving met de ogen af tot ze het weggedoken jong hebben gevonden.

Als het kalfje sterk genoeg is, sluit de moeder zich weer bij de kudde aan, veelal in een aparte groep met alle andere moeders. Het kan gebeuren dat zo’n ‘jonge-moedersgroep’ zich zover afzondert, dat een vrijgezel z’n kans schoon ziet en de leiding op zich neemt. De gemakkelijkste methode! Zijn de jongen een maand of drie, vier oud, dan verzamelen zij zich in jeugdtroepen, tamelijk wilde horden waarin speels wordt gevochten en achter elkaar aan gerend.

Totale lengte 1,60-1,90 cm; staart 25-40 cm; schouderh. 80-100 cm; gewicht 50-70 kg. Bokken dragen lange, liervormige horens, gem. 60-75 cm, record 92 cm.

Kastanjebruin of roodbruin op rug, lichter op flanken en poten, witte buik, witte spiegel met aan beide zijden zwarte streep; ook zwarte streep over staart. Witte neus, zwarte punten aan oorschelpen.

Voedsel: Gras en bladeren.

Draagtijd 190-205 dagen; gewoonlijk 1 jong, zelden 2, gewicht ong. 6 kg: kan direct lopen en binnen 3 uur hollen. Groeit snel.

Bewoont struiksavannen en open bosgebieden, veelal in de buurt van drinkplaatsen. Wordt zelden in gevangenschap gehouden.

Zie ook gazellen en antilopen.

Impala • Impala • Pallah, Impala

Aepyceros melampus.

< >