Het was in de dertiger jaren dat de Kaapse bergzebra’s, die eens in aanzienlijke aantallen de bergen van de Kaap in Zuid-Afrika bevolkten, vrijwel waren uitgestorven – uitgemoord. Van deze fraaie, in de bergen als een gems zo behendige dieren, de ‘wilde perde’ der kolonisten, waren nog maar enkele tientallen exemplaren over.
Het is vooral aan een Zuidafrikaanse landeigenaar te danken dat deze kleine zebrasoort, de ‘pony’ van zijn familie, niet gelijk de guagga of de Burchellzebra van de aardbodem verdween. Hij gaf het kleine, uit elf exemplaren bestaande groepje, schamel restant van de eens in zijn gebied levende kudden, een veilig onderkomen op zijn land. Later schonk hij ze aan het door de overheid gestichte nationale bergzebrapark. Daar breidde de kudde zich langzaam maar zeker uit. In 1953 werd er het eerste veulen geboren; in 1955 waren er al negen bijgekomen. Thans leven er ongeveer 60 bergzebra’s. Met de in andere reservaten en in Zuidafrikaanse dierentuinen gehouden exemplaren zal het totaal tussen de 75 en 80 liggen. Nog steeds veel te weinig om de bergzebra gered te noemen. Een enkele epidemie kan de soort tot het verleden doen behoren. Om niet te spreken van de helaas nog steeds bestaande misdadige jagers die geen groter geluk kennen dan juist zo’n zeldzaam dier neer te knallen. En dan te weten dat nog niet zo lang geleden een onderzoeker zich zorgen maakte over de steppezebra’s die, zo schreef hij, aanmerkelijk minder in getal waren dan de bergzebra’s.
Een naast familielid, de Hartmann’s bergzebra, komt in nog wat grotere aantallen voor in Zuidwest-Afrika. Hij is forser dan de Kaapbewoner – en ook dan de gewone steppezebra – en bezit eveneens het karakteristieke bergzebrakenmerk: een losse huidplooi aan de hals, kossum genaamd. Ook wat streeptekening betreft lijkt hij veel op zijn naaste verwant. Hoeveel er nog in het wild leven, valt niet te zeggen. Men moet namelijk grotendeels afgaan op door farmers opgegeven getallen – maar die zijn niet altijd even betrouwbaar omdat vele veehouders de zebra’s niet goed gezind zijn. Deze zouden in de kale bergstreken ernstige concurrenten van het huis vee zijn.
Vroeger dacht men dat de dieren in de moeilijk toegankelijke bergen geen bescherming nodig hadden en zich er best konden handhaven. In de praktijk echter blijken ze in droge tijden naar dezelfde drinkplaatsen te trekken als het huisvee – en dan tot in de bewoonde wereld voedsel te zoeken, gras dat de farmers voor hun koeien hebben bestemd. Enige zekerheid heeft men alleen ten aanzien van de zebra’s die in Windhoek leven, het speciaal voor deze dieren opgerichte reservaat. Naar schatting zijn er daar 500; de totale populatie zal ongeveer 7000 bedragen, wat dan 3000 minder is dan vijf jaar geleden. Ook bij deze dieren zal een effectieve bescherming nodig zijn om de soort voor uitsterven te behoeden.
De naam bergzebra wijst er al op waar de dieren leven; er blijkt evenwel niet uit welk een voortreffelijke klimmers ze zijn. Met verbluffend gemak klauteren ze over steile en ruwe berghellingen, waarbij de bijzonder harde, schier onverwoestbare hoeven uitstekende diensten bewijzen.
In hoofdzaak om te drinken en in droge tijd ook voor mals gras komen de zebra’s van hun berghellingen naar beneden. De dieren schijnen dat, evenals de Kaapse bergzebra’s, dikwijls ’s nachts te doen. ‘Wilde perde stallen’ noemden de Boeren bepaalde grotten aan de voet van steile rotswanden waar, gezien de dikke laag mest, de zebra’s geregeld kwamen. Of het hier slaapplaatsen betrof of dat de dieren er alleen schuilden bij regen of koude, is niet bekend.
In tegenstelling tot hun verwanten van de steppen zijn de geharde en voor warmte noch kou erg gevoelige bergzebra’s geen uitgesproken kuddedieren. Ofschoon ze wel in kleine groepjes rondtrekken, zijn ze veel individueler van aard, wat blijkt uit de vaak grotere afstanden die ze van elkaar houden. Typisch bij de bergzebra’s zijn de zogenaamde rolplaatsen, ovale kommen van anderhalve tot twee meter breed die de zebra’s met de hoeven in de grond graven en waar ze zich behaaglijk in rollen. Ook in Artis waren ze vaak bezig met het maken van zulke gaten; de bedoeling ervan is echter nooit helemaal duidelijk geworden. Gaat het er alleen maar om eens lekker de rug te schuren? Of zoeken ze in de natuur op die manier water? In de dierentuin heeft het gekrab in zand en sintels het voordeel dat de slijtage van de hoeven erdoor wordt bevorderd en deze dus minder vaak moeten worden bijgesneden. Ondanks de gedeeltelijke bestrating van hun perk en ondanks het gegraaf, slijten de hoeven toch niet zo snel af als in de bergen van hun natuurlijke woongebied.
Als men ze niet geregeld onderhanden neemt, groeien ze uit tot vreemde schuitvormige gevallen. Die bij te snijden levert zowel voor mens als dier zekere risico’s. En dus juicht men het bij bergzebra’s toe als die hun keurige perk overhoop halen.
■ Totale lengte 2,30-2,75 m; staart 45-60 cm; schouderh. 1,20-1,40 m; gewicht 230-280 kg.
Donkerbruine tot zwarte strepen op gelige ondergrond.
Voedsel: Alle soorten gras en harde, droge planten, door de Zuidafrikanen, ‘koperdraad’ genoemd.
Draagtijd 350-375 dagen; gewoonlijk 1 jong.
Is na Grevy-zebra de grootste zebra. Maakt slechts zelden geluid. Is gemakkelijk herkenbaar aan de halskwab, de zg. kossum.
Zie ook zebra’s en paardachtigen.
Hartmann’s Mountain Zebra • Hartmanns Bergzebra • Zèbre de Hartmann
Equus zebra hartmanni.