Gibbons zijn helemaal voor het boomleven gebouwd. Ze hebben een fragiel gebouwd lichaam, waaraan een paar vrij lange achter- en buitengewoon lange voorpoten.
Zo lang, dat ze deze bij het lopen op de grond maar boven hun hoofd houden, mogelijk als balanceerorganen, misschien ook omdat ze anders over de grond zouden slepen. In de bomen zijn het wervelwinden. Met ongelooflijke zekerheid en elegance slingeren ze zich voort, steeds precies de takken uitzoekend die niet te dik of te dun zijn, maar juist zo soepel dat ze voldoende doorveren om de volgende sprong nog meer vaart te geven. Afstanden van tien en meer meter van de ene boom naar de andere vormen geen probleem. De slanke handen met lange vingers en kort duimpje, waardoor een soort haak wordt gevormd, grijpen zich fracties van seconden vast, precies lang genoeg om de gibbon in soepele vaart te laten voortzweven. De moeders slingeren zich zelfs met hun kroost zo door de bomen.
Soms weten ze tijdens zo’n sprong en passant een vliegende vogel te grijpen die dan gewoonlijk met een voet wordt vastgehouden tot ergens een geschikte plaats is gevonden waar de prooi kan worden opgegeten. Zo vervoeren ze trouwens al hun voedsel, ook in gevangenschap. Ze eten daar wel eens netjes uit een op de grond staand bakje maar liever nemen ze een portie mee naar boven om het daar te verorberen. Bij het voedselzoeken in de bomen – fruit, bladeren, knoppen, insekten, alles is van hun gading – hangen ze meestal aan één hand waarbij het voedsel met de tanden of met de andere hand wordt gepakt. Als men ze in de dierentuin zo feilloos ziet rondslingeren, krijgt men de indruk dat het allemaal vanzelf en altijd goed gaat. Observeert men ze een tijdje, dan komt men weldra tot de ontdekking dat ze bij het rondzwaaien vrijwel steeds dezelfde route nemen, zich op dezelfde plaatsen vastgrijpen en op dezelfde plaatsen neerkomen. In de natuur is dat precies hetzelfde en ook noodzakelijk. Anders dan in de dierentuin kunnen takken er te dun of vermolmd zijn. In een onbekende boom gaan de apen daarom heel voorzichtig te werk. Men heeft gezien dat ze een tak eerst voorzichtig probeerden alvorens eraan te gaan hangen. En kennelijk gebeuren er desondanks dikwijls ongelukken want van in het wild gestorven gibbons vertoonde een groot percentage genezen botbreuken.
Nu komt een ‘nieuwe’ boom in het leven van een gibbon niet zo vaak voor. De dieren leven in kleine familiegroepjes, met als middelpunt een volwassen paar en verder twee tot vier jongen van maximaal zes jaar. De oudere jongen leven aan de rand van de groep en worden in de familie niet geduld. Uit deze halfwas dieren kunnen weer nieuwe families worden gevormd. In de groep hebben de sexen ongeveer een gelijke positie en gelijke rechten. De jongen worden door de moeders voorbeeldig verzorgd en maandenlang meegedragen.
In het begin helpt ook de vader mee aan de verzorging; hij ‘vlooit’ z’n kind af en toe, speelt ermee en beschermt het bij gevaar. Maar zodra het wat ouder wordt, verandert de vaderliefde in vijandschap en wordt het jong naar de buitenkant van de troep verwezen. Zo’n familie houdt er een vast, vrij klein territorium op na. In Thailand werd dat per familie geschat op tien tot veertig hectare – al naar gelang de hoogte der bomen. Hoe meer en hoe grotere bomen en hoe dichter het bladerdek, des te kleiner kan het grondoppervlak zijn. Het territorium wordt door de dieren verdedigd door middel van allerlei geluiden die andere gibbons waarschuwen uit de buurt te blijven.
Een Amerikaans onderzoeker kon in de natuur negen verschillende geluiden onderscheiden. De meest sprekende – met een beetje geluk kan men die ook in de dierentuin wel eens horen – is een steeds hoger wordend hoe-hoe-geroep, eindigend in een geluid dat enigszins lijkt op het steeds sneller stuiteren van een ping-pong-balletje. Speciaal deze roep schijnt te maken te hebben met de verdediging en de bescherming van het territorium. Hij wordt meer door de wijfjes dan door de mannetjes voortgebracht en nooit door de jongen. De roep van de mannetjes, die tot doel heeft tegenstanders of buren te waarschuwen, is minder melodieus maar wel zeer effectief. Vrijwel nooit komt het tot vechten.
Dat gibbons in de dierentuin, vooral wanneer een nieuweling in een bestaand groepje wordt geplaatst, elkaar danig in de haren kunnen zitten, zal komen omdat het gewaarschuwde dier wel weg wil, maar niet kan. En dan moet er wel worden gevochten.
Tussen de territoria schijnen zich verticale zones te bevinden waarin het aan alle partijen is toegestaan, voedsel te zoeken, maar niet om te slapen. De bewoners leren hun terrein natuurlijk van tak tot tak kennen. Ze zullen hun weg er, net als in de dierentuin, bijna blindelings kunnen vinden. De problemen komen voor de jonge dieren die een eigen familie stichten en zich een eigen gebied verwerven. Dit terrein kennen ze nog niet en ze zullen het aanvankelijk héél voorzichtig-aan moeten doen!
Gibbons kunnen vrij oud worden, zeker dertig of veertig jaar. In de dierentuin van Adelaide kreeg een driejarige gibbon in 1939 een jong. In 1965 kreeg ze er weer een – van een gelijktijdig met haar in 1939 gearriveerd mannetje. De ouders moeten dus minstens 29 jaar oud zijn geweest!
■ Gemiddelde lengte 50-60 cm; gewicht 5-6 kg; spanwijdte bijna dubbele van lichaamslengte. Siamang, een der soorten, is groter. Geen staart, geen wangzakken.
Variërend bij de soorten van donkerbruin en zwart tot zilvergrijs.
Voedsel: Voornamelijk plantaardig, ook dierlijk. Drinken door hand en arm in water te steken en haren uit te zuigen. Ook dauwdruppels oplikken.
Draagtijd 210 dagen; gewoonlijk 1 jong, gewicht 500 gr.; blijft 1-2 jaar bij moeder; is na 5-10 jaar volwassen – hangt af van soort.
Er zijn verschillende nauwverwante soorten plus de siamang, die van echte gibbons o.m. verschilt door opblaasbare keelzak. Zie ook apen.
Gibbon • Gibbon • Gibbon.