Met z’n ruitvormige, zijdelings sterk afgeplatte lichaam is de franjevis (Alectis indica) of dradenvis een opvallende en zeer sierlijke verschijning. Vooral in zijn jeugd, wanneer borsten buikvinnen en enkele stralen van de rug- en aarsvin zijn uitgegroeid tot heel lange, sierlijke draden die hem terecht zijn naam hebben bezorgd.
In een goed belicht aquarium heeft de vis iets ijls en onnoemlijk teers over zich. En iets voornaams, wat wel zal komen door zijn hoge voorhoofd. Wordt hij wat ouder, dan krimpen de draden in en wordt hij veel ‘gewoner’. Maar ook zonder franje is het nauwelijks te geloven dat het dier, om allerlei goede redenen, is ondergebracht in de familie der horsmakrelen en dus verwant is aan de vooral bij hengelaars zeer geliefde consumptievissen uit onze Noordzee. Ook aan het loodsmannetje, de in alle tropische zeeën levende vis die bekend is als volger van haaien, in de hoop iets van de etensresten der roofvissen, of misschien op hun rug levende parasieten, te verschalken. De franjevissen leven in ondiepe kustwateren van het tropische deel van de Indische en Stille Oceaan. Ze leven er van kleine diertjes en ander voedsel dat ze op de bodem vinden. De grote, naar beneden gerichte bek, die als het mondstuk van een stofzuiger kan worden uitgestulpt, is helemaal op dit ‘grondwerk’ gebouwd. Naar wordt beweerd, speelt ook de massieve beenknobbel boven de ogen er een rol bij; door het gewicht ervan wordt de kop als het ware naar beneden geduwd, een gemakkelijker stand bij het afzoeken van de bodem.