Het produceren van elektriciteit is niets bijzonders. Het gebeurt bij ieder levend wezen; hersenen, spieren, hart en zenuwen geven elektrische ontladingen af, zo zwak echter dat ze alleen met zeer gevoelige instrumenten kunnen worden opgemeten.
In de slecht geleidende lucht is van die stroom niets te merken omdat deze zich niet buiten het lichaam kan voortplanten. In water, een uitstekende geleider, is het anders. Het is eigenlijk niet verwonderlijk dat hiervan in de natuur gebruik is gemaakt door bepaalde waterbewoners in staat te stellen een dusdanige hoeveelheid stroom te ontwikkelen en af te geven dat vijanden erdoor worden afgeschrikt en prooidieren gedood. Tot nu toe zijn er maar enkele vissoorten bekend die de geschikte organen ervoor hebben. De stroom die wordt geproduceerd, is bij een aantal aanzienlijk: sidderaal, siddermeerval, sidderrog – bij andere vrij zwak: onder meer olifants- en tapirvissen, gewone roggen en een Zuidamerikaanse groep aan de sidderaal verwante mesvissen. Het merkwaardige is dat ze niet allemaal familie van elkaar zijn en deels in zee-, deels in zoetwater en in verschillende continenten leven. De elektrische organen moeten dus onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan. Van de eerstgenoemde soorten is reeds lang bekend, in de oudheid al, dat ze schokken geven. Er werd vele honderden jaren geleden al gebruik van gemaakt als wondermiddel tegen allerlei kwalen. De andere soorten zijn meer recente ontdekkingen en het lijkt wel zeker dat bij nauwkeuriger onderzoek nog meer vissen met elektrische organen zullen worden gevonden. In principe komt de werking ervan bij de verschillende soorten overeen. Ze bestaan uit zeer vele rechtopstaande en door bindweefsel van elkaar gescheiden kolommen of buisjes. De twee organen van de sidderrog bijvoorbeeld bestaan ieder uit ongeveer 500.000 van die kolommetjes.
Deze zijn door dunne wandjes onderverdeeld in kleine, met een heldere geleimassa gevulde kamertjes, in elk waarvan zich een platte elektrische cel bevindt. Ook komen er fijnvertakte, aan de cel verbonden zenuwen en zich in de geleimassa vertakkende bloedvaten in uit. Vermoedelijk zijn de elektrische cellen ontstaan uit spierweefsel. Bij de sidderaal en de olifants- en tapirvissen is het gehele orgaan van oorsprong een bundel staartspieren. De organen van de sidderrog zijn vermoedelijk ontstaan uit borstspieren die oorspronkelijk meewerkten aan de ademhaling. Het apparaat van de siddermeerval is waarschijnlijk voortgekomen uit onderhuids klierweefsel en omsluit de vis als een mantel, waarbij alleen de kop en een deel van de staart worden vrijgelaten.
De stroomstoten die de vissen kunnen afgeven, worden door de verschillende soorten niet voor hetzelfde doel gebruikt. Zowel de sidderaal en zijn verwanten als de olifants- en tapirvissen, die zwakke stootjes produceren, gebruiken de ontladingen om zich te oriënteren en de omgeving te verkennen. De in een ononderbroken stroom afgegeven impulsen – afhankelijk van de soort tussen de vijf en duizend per seconde – vormen als het ware een gesloten elektrisch veld om de vis. Elk obstakel daarin veroorzaakt een verstoring van dit veld en de wijze waarop dit gebeurt, vertelt de vis wat er in zijn omgeving aan de hand is. Elk voorwerp, of het een rots is of een dier, een prooidier bijvoorbeeld, kan zo worden gelocaliseerd en zelfs tot in details ‘bekeken’, beter dan ogen het zouden kunnen in het veelal modderige water waarin de vissen leven. Het is niet onmogelijk dat onder meer de olifantsvissen door middel van hun elektrische impulsen contact met elkaar houden, al is het alleen maar om het zoeken van een partner te vergemakkelijken.
Zware ontladingen zoals de sidderrog en de sidderaal kunnen produceren – de laatste heeft verschillende ‘stroomsoorten’ – dienen ongetwijfeld voor het verdoven en vangen en misschien zelfs doden van een prooi. De sidderaal is in staat tot 600 volt af te geven, de siddermeerval 350 en de sidderroggen – er zijn ongeveer vijftien soorten van – tot 220 volt. Flinke klappen dus. In de maag van sidderroggen heeft men vissen van meer dan twee kilo aangetroffen, die volkomen gaaf waren, zonder ook maar de geringste beschadiging. Ongetwijfeld waren zij door de rog eerst verdoofd of gedood en vervolgens zonder strijd opgeslokt. De schokken van deze roggen zijn voldoende om een volwassen mens, die op zo’n in het zand verborgen dier trapt, ondersteboven te gooien. Echt gevaarlijk zijn de schokken voor de mens niet; daarvoor is de amperage te laag, hooguit een halve ampère.