Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Eland

betekenis & definitie

De eland, het grootste lid van de hertenfamilie, komt in vrijwel het gehele noordelijke deel van Europa, Azië en Amerika voor. In sommige streken is hij zeldzaam, elders leeft hij nog in grote aantallen, maar over het geheel genomen vormt zijn woongebied een bijna aaneengesloten gordel rondom de aarde, in hoofdzaak door de zee onderbroken.

Het is merkwaardig dat zo’n groot dier zich, het opdringen van de mens en de jacht ten spijt, zo heeft kunnen handhaven. Van invloed is daarbij wel zijn voorkeur voor moerassige, waterrijke gebieden – ’s winters wat hoger gelegen grond – die voor de mens minder aantrekkelijk en moeilijk toegankelijk zijn. In de meeste landen is de eland beschermd, behalve tijdens een bepaald jachtseizoen. Die bescherming werpt duidelijk zijn nut af. In de Sovjet-Unie, waar de meeste exemplaren leven – meer dan een half miljoen – is het aantal elanden de laatste tiental jaren aanmerkelijk toegenomen. In Zweden, dat woongelegenheid biedt aan ongeveer 100.000 stuks, wordt ieder jaar in september of oktober gedurende amper een week de jacht op de eland opengesteld.

Bij tienduizenden trekken de jagers er dan op uit om de prachtige herten neer te knallen, bokken en wijfjes, jong en oud. Gemiddeld worden er in die week zo’n 30.000 gedood, wat neerkomt op ongeveer dertig procent van het totaal. Hoe fataal dit ook lijkt, toch blijft het aantal elanden in Zweden vrijwel constant omdat de jaarlijkse aanwas ook ongeveer dertig procent bedraagt. Polen had er na het einde van de tweede wereldoorlog nog vijf in het wild rondlopen; dit handjevol is thans aangegroeid tot over de 500. In Europa, buiten de Sovjet-Unie, leven er ongeveer 150.000, waarvan onder meer in Noorwegen 7500, Zweden 100.000 en Finland 40.000. Canada herbergt er tussen de 200.000 en 300.000 en de Verenigde Staten, met inbegrip van Alaska, 30.000, wat het wereldtotaal op ongeveer een miljoen brengt. Elanden zijn niet elegant, maar wel imposant. Het plompe lichaam met de vreemd lange kop, waaraan een dikke bovenlip bungelt, wordt gedragen door een paar uitermate lange poten, zo lang dat de eland ze moet spreiden of moet knielen om te kunnen grazen. De lange stelten, waaraan wijd gespreide hoeven zitten, hebben het voordeel dat het dier gemakkelijk in moerassig en drassig terrein en ook in een dikke laag sneeuw kan rondwandelen en er bovendien een flinke snelheid mee kan ontwikkelen – op droge grond 50 tot 60 kilometer per uur! Net als de logge olifanten kunnen ook zij zich door het dichte kreupelhout verplaatsen zonder dat men ook maar een takje hoort knappen. Overigens kan een mannetje zich in die bosjes tijdens de paartijd ook als een stormram gedragen.

In het algemeen zijn ze vrij ongevaarlijk en gaan ze de mens uit de weg. Toch is het beter uit hun buurt te blijven want er lopen wel eens bokken rond die iedereen aanvallen. In de paartijd komt het wel tot gevechten tussen mannetjes, waarbij echter maar zelden slachtoffers vallen. Soms komen de vechters allebei om doordat de vaak kolossale geweien in elkaar verward raken. Alleen in de bronstperiode laten elanden geluid horen.

Veel vijanden hebben ze buiten de mens niet. Op plaatsen waar, speciaal ’s winters, weinig andere buit is te halen, worden jonge en zieke dieren wel belaagd door wolven. De bruine beer eist ook geregeld slachtoffers. Maar in het algemeen blijven roofdieren uit de buurt van de weerbare elanden, die met één slag van een voorpoot de schedel van een wolf en zelfs een beer kunnen verbrijzelen. Daar zijn voorbeelden van te over. Beren die, hongerig geworden, tijdens hun winterrust op voedsel uitgaan, vormen de grootste gevaren – niet alleen voor elanden, maar voor elk dier en ook de mens. Zij zijn meestal heel agressief, misschien onder invloed van de knorrende maag. De veelvraat schijnt zich eveneens een enkele keer aan zeer jonge of zieke dieren en aan drachtige wijfjes te vergrijpen; meestal doet hij zijn maal echter met dode elanden, met aas dus.

Hen andere vijand, die we eigenlijk nooit in verband brengen met de in koude streken levende elanden is de . . . tijger, onder meer de Siberische tijger, die in het oostelijk deel van Azië in hetzelfde gebied voorkomt. Vooral in de streek ten oosten van Mantsjoerije, aan de Japanse zee, valt menige eland in tijgerklauwen.

Ofschoon ze de grootste herten zijn, nemen ze doorgaans genoegen met een klein woongebied, soms gedurende vele jaren niet groter dan twintig hectaren. Er moet dan wel volop water voorkomen. Elanden zijn uitstekende zwemmers die meer dan een minuut kunnen onderblijven, zowel om lastige insekten kwijt te raken als om waterplanten uit de bodem te rukken. Deze worden boven water opgepeuzeld en vormen een belangrijk deel van de zomervoeding.

’s Zomers leven de dieren meestal afzonderlijk; de mannetjes gaan ieder hun eigen weg, de wijfjes blijven bij de jongen. In de winter verzamelen ze zich tot kleine of grote kudden om in de sneeuw naar voedsel te zoeken. De jongen worden omstreeks mei geboren. De eerste paar dagen worden de effen roodbruine diertjes verborgen gehouden, daarna volgen ze de moeder. Een jaar lang, tot de volgende geboorte. Dan moeten ze op eigen, lange, benen staan.

Bij de mannetjes begint zich in dat jaar ook het gewei te ontwikkelen, een paar puntjes van nog geen tien centimeter lang. Zoals bij alle herten wordt het in het najaar afgeworpen. In april komt het weer te voorschijn, ieder jaar groter, tot het na zeven of acht jaar volgroeid is.

In dierentuinen zijn elanden doorgaans moeilijk goed in het leven te houden. Ook ontwikkelen hun geweien er zich slecht en komen er zelden jongen. Het meeste succes heeft men met jonge dieren die in de nazomer zijn gevangen.

Totale lengte 2,60-3,10 m, staart 12-15 cm; schouderh. 1,75-1,90, max. 2,16 m. Schedellengte 50-60 cm; geweibreedte 1,50-2,00 m; gewicht 400-650 kg. Wijfjes kleiner en lichter.

Bruinzwart met lichte snuit en poten. jongen roodbruin en ongevlekt.

Voedsel: Bladeren, jonge twijgen, gras, kruiden, waterplanten, mos, boombast.

Draagtijd 230-235 dagen; 1-2 jongen, zelden 3. Eerste worp meestal 1, daarna vaak 2.

Wordt in Europa ook ‘elk’ genoemd, dat is in Amerika wapiti; de eland heet er ‘moose’. In Engels sprekende landen is een ‘eland’ een elandantilope.

Zie ook herten.

Elk, Moose • Elch • Élan

Alces alces.

< >