Als opvolgers van reptielachtige wezens, de sauriërs en aanverwanten, die eens de aarde bevolkten, ontwikkelden zich miljoenen jaren geleden de buideldieren. Vrijwel overal op de wereld waren ze te vinden, het toen warme Europa inbegrepen.
Lang hielden ze stand, maar allengs moesten ook zij het veld ruimen voor hogere dieren, de zoogdieren, die op verscheidene plaatsen bezig waren zich in snel tempo en in reusachtige aantallen te ontwikkelen en te verbreiden. Deze nieuwe diervormen konden zich gemakkelijker aan uiteenlopende omstandigheden aanpassen, onder meer door een betere en langere bescherming van de zich ontwikkelende jongen – in het moederlichaam – waardoor deze meer volkomen ter wereld kwamen en de nadelen van de buidel vervielen. Zij waren in staat tot hetgeen de buideldieren op de duur niet konden: voldoen aan de strenge eisen die de natuur en het veranderende klimaat aan het voortbestaan stelden. En dus werden de buideldieren verdrongen, zoals zij dat eens hadden gedaan met de reptielen die hun nageslacht door middel van eieren voortbrachten. Slechts Australië, Nieuw-Guinea en omliggende eilanden, een van de rest van de wereld geïsoleerd gebied, ontkwam aan de maalstroom der tijden. Hoe en waarom is nog steeds een onderwerp van studie. Australië werd een reusachtig reservaat, door de diepe zee veilig beschermd tegen de opdringende zoogdieren – en vooral de zich daaronder bevindende roofdieren. Een aantal soorten, de buidelratten, met de ►opossum als bekendste vertegenwoordiger, wisten zich ondanks de enorme druk die er van het noorden op ze werd uitgeoefend, ook in Zuid-Amerika te handhaven.
In het Australische gebied konden de buideldieren zich ongestoord verder ontwikkelen en aanpassen aan de verschillende daar aanwezige milieus. In vele opzichten ging deze ontwikkeling parallel met die van de zoogdieren elders in de wereld, waardoor een oppervlakkige gelijkenis tussen de soorten van de twee diergroepen ontstond. Dat is minder merkwaardig dan het lijkt. Immers, het milieu bepaalt welke diersoorten er zullen voorkomen. In waterrijke gebieden zullen zich dieren ontwikkelen die zich aan en in het water thuisvoelen, in de bossen komen dieren met klimpoten, op het vlakke land dieren met lange poten die snel uit de weg kunnen komen voor rovers welke zich op hun manier langzaam maar zeker ontwikkelen. Net als onder de zoogdieren vindt men bij de buideldieren gespecialiseerde planteneters, insekteneters, roofdieren, springers, renners en gravers.
Er zijn buideldieren die op eekhoorns en op vliegende eekhoorns lijken, de Australische wombat is te vergelijken met een marmot, naast de wolf bestaat de buidelwolf, naast de mol de buidelmol, naast de rat de opossum, naast de miereneter de buidelmiereneter, allemaal dieren die in uiterlijk, voedselkeuze en leefwijze een aantal frappante overeenkomsten vertonen. Tegen de 250 soorten buideldieren zijn er thans, verdeeld over ruim 70 geslachten.
Buideldieren brengen hun jongen in onvolkomen staat ter wereld. Doorgaans zijn deze niet groter dan een flinke boon en van een vorm waarin op generlei wijze het toekomstige dier is te ontdekken. In de buidel, variërend van een enorme zak tot een zeer ondiepe plooi aan de buikzijde van het wijfje, groeit het jong, feitelijk niet veel meer dan een larve, verder op. In de buidel bevinden zich in de meeste gevallen ook de tepels waarvan het op eigen kracht of met behulp van de moeder gearriveerde jong er ogenblikkelijk een opzoekt. Zodra zijn bekje, niet meer dan een rond gat, zich erom heeft gesloten, zwelt de tepel vaak op zodat de baby moeilijk kan loskomen. In het begin schijnt de melk veelal door de moeder in het bekje van de kleine te worden gespoten; later drinkt deze dan zelfstandig.
Na bepaalde tijd – al naar gelang de soort kan dat variëren van zes weken tot tegen de acht maanden – raakt de baby los van de tepel. Dan is het moment niet ver meer af waarop hij voor het eerst de kop uit de buidel steekt. Bij sommige soorten kan het dan nog wel twee maanden duren eer het diertje de grote stap uit de buidel in de vreemde onveilige wereld waagt te nemen.
De buideldieren zouden ook nu nog in alle rust hebben voortgeleefd, ware het niet dat de blanke mens bezit van hun grondgebied had genomen. Zoals overal in de wereld ging het ook in Australië gepaard met enorme moordpartijen op de betrekkelijk gemakkelijk te benaderen en vrijwel niet agressieve dieren. Om allerlei redenen werden en worden ze vervolgd, om het vlees, om de pels, zo maar uit ‘sport’ en als kwalijk geachte concurrenten van huisdieren, in het bijzonder schapen. Miljoenen kangoeroes, koalabeertjes en andere buideldieren zijn gedood en voor vele soorten is het gevaar van uitsterven niet denkbeeldig.
Er was aanvankelijk slechts één hoger zoogdier in Australië, de ►dingo, een hond die er vele duizenden jaren geleden door de mens van het vasteland af is gebracht. Daar hij er nagenoeg geen natuurlijke vijanden, noch concurrentie ontmoette, breidde hij zich snel in aantal uit en werd tot een geduchte rover. Iets dergelijks geldt voor de ‘grootste fout ooit in Australië gemaakt’, de invoer van konijnen. Ook deze dieren vonden er een uitstekend milieu, zonder veel gevaar te worden opgepeuzeld. Ze vermeerderden zich letterlijk als konijnen, verdreven of verdrukten de oorspronkelijke bewoners en werden tot een reusachtige, tot op heden onuitroeibaar gebleken plaag. De buideldieren mogen dan veel van de schapenfokkerij geleden hebben, ze hebben er ook voordeel van gehad. Want wanneer de fokkers niet te vuur en te zwaard achter de hun grasland kaalvretende konijnen waren aangetrokken, zouden de hupse knagertjes thans in nog zoveel grotere massa’s aanwezig zijn dat voor geen enkel grazend buideldier – kangoeroes bijvoorbeeld – plaats of voedsel was overgebleven.
De grootste buideldieren zijn de reuzenkangoeroes, het kleinste, een van de zogenaamde plathoofdbuidelmuis-soorten, is een muisachtig wezentje van amper acht gram, aanmerkelijk kleiner dan een gewone muis. Toch is het wijfje in staat tot negen baby’s in haar buideltje mee te dragen. En sprinkhanen te vangen, groter dan het dier zelf. Het wordt dan vaak door de sprinkhaan, die zijn kleine belager wil kwijtraken, mee de lucht ingevoerd. Het rovertje blijft echter vasthouden tot de buit de strijd opgeeft. Als een wijfje jongen te voeden heeft eet ze per dag meer dan haar eigen gewicht aan voedsel!
Tot de bekendste buideldieren behoren ongetwijfeld de reeds genoemde ►kangoeroes die in ruim vijftig soorten voorkomen. Alleen de grootste soorten worden door de Australiërs kangoeroes genoemd, de kleine staan onder meer bekend als wallaby. Een andere Australiër is het beroemde ►koalabeertje, een alleraardigst dier dat het prototype is van de teddybeer. Het is een zeldzaam geworden dier dat buiten Australië alleen in de dierentuin van San Diego in Amerika wordt aangetroffen.
De buidelwolf, het grootste buidelroofdier, dat zebra-achtige strepen over het lichaam draagt, een vervaarlijk gebit heeft en de bek zo ver kan opensperren dat onder- en bovenkaak in één lijn liggen, is nagenoeg uitgeroeid en komt misschien alleen nog voor in onherbergzame streken van Tasmanië.
Een andere vervaarlijke rover is de vrij kleine Tasmaanse buidelduivel, die weliswaar niet zo woest is als zijn naam suggereert, maar in Tasmanië toch een van de ergste belagers van pluimvee en lammeren is.
De buidelfamilie kent verder nog de merkwaardige ►koeskoes van Nieuw-Guinea en Australië, de Amerikaanse ►opossum, de kleine ►ratkangoeroe, ►vliegende buideleekhoorn, ►voskoesoe en de dikke ►wombat – voor het merendeel namen die ons vreemd in de oren klinken. Begrijpelijk want een aantal ziet men zelden in gevangenschap. Pas na het in gebruik nemen van een speciaal verblijf voor ►nachtdieren is men in de dierentuin in staat het publiek iets van de leefwijze dezer uitzonderlijke, maar hoogst interessante dieren te tonen.